200502129/1 en 200502129/2.
Datum uitspraak: 12 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 7 maart 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede.
Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede (hierna: het college) een vergunning verleend voor het kappen van 16 bomen en het herplanten van 2 bomen.
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2005, hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 april 2005 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Gardebroek en mr. E.J. van Oostrum, beiden ambtenaar van de gemeente Wijk bij Duurstede, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Wijk bij Duurstede 2003 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.1, tweede lid, voorzover hier van belang, wordt onder vellen mede verstaan verplanten.
Ingevolge artikel 4.5.3a kan de vergunning onder meer worden geweigerd op grond van de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon en de beeldbepalende waarde van de houtopstand.
2.3. Het college heeft de vergunning verleend omdat de bomen vanwege de geplande bouw van het appartementencomplex De Ruisdaelhof aan de Gansfortstraat en de Jacob van Ruisdaelstraat niet gehandhaafd kunnen worden.
2.4. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college in redelijkheid een vergunning voor het kappen van 16 en het verplanten van 2 bomen heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de voorzieningenrechter zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de alternatieven voor het herplanten van bomen en ook de verplaatsing van het appartementencomplex De Ruisdaelhof ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Voorts voeren zij aan dat de voorzieningenrechter voorbij is gegaan aan hun betoog dat het college heeft verzuimd te controleren of de door de gemeente ingestelde Klankbordgroep communiceerde met de achterban en dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat door de portefeuillehoudende wethouder bij de hoorzitting uitspraken zijn gedaan die bij hen verwachtingen hebben gewekt.
2.4.1. De voorzieningenrechter heeft met recht overwogen dat de beroepsgronden die zien op de situering van het appartementencomplex buiten beschouwing moeten blijven. Weliswaar hangt het kappen van de bomen samen met de situering van het complex, maar deze situering is vastgelegd in de voor het complex verleende bouwvergunning die in deze procedure niet aan de orde is.
De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat de APV geen grondslag biedt om aan de verleende kapvergunning een plicht tot het verplanten van de bomen te verbinden, zodat de door appellanten aangedragen alternatieven met betrekking tot het verplanten van de te kappen bomen teneinde meer bomen te kunnen sparen, slechts kunnen worden beoordeeld in het kader van de afweging van de belangen. De voorzieningenrechter heeft in de alternatieven die appellanten hebben aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de kapvergunning heeft kunnen verlenen, nu appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vanwege de grootte van de bomen niet haalbaar is de bomen binnen de wijk te verplanten. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat het college in redelijkheid meer belang heeft kunnen hechten aan de kap van de bomen ten behoeve van de bouw van het appartementencomplex, dan aan het belang van appellanten bij het behoud van de bomen. Daarbij heeft hij terecht in aanmerking genomen dat blijkens de kapvergunning in de Gansfortstraat een bomenlaan dient te worden aangebracht met zwaardere kwekerijbomen, zodat het beeld zal ontstaan van een groene straat.
Het betoog dat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat het college heeft verzuimd te controleren of klankbordgroep in voldoende mate communiceerde met de bewoners faalt, omdat in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanknopingpunten zijn te vinden voor het oordeel dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Evenmin kan het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter voorbij is gegaan aan uitlatingen van de wethouder leiden tot een ander oordeel, nu, naar ter zitting is gebleken, die uitlatingen, anders dan appellanten meenden, niet behelsden dat niet zou worden gekapt zolang niet werd gebouwd, doch slechts dat wanneer De Ruisdaelhof niet zou kunnen worden gerealiseerd, de kap van de bomen niet zou plaatsvinden. Aan deze uitlatingen hebben appellanten niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat het kappen van de bomen achterwege zou blijven totdat begonnen zou worden met de bouw van De Ruisdaelhof.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid een vergunning voor het kappen van 16 en het verplanten van 2 bomen heeft kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005