ECLI:NL:RVS:2005:AT3747

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407593/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor de bouw van een sporthal in Eibergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 3 augustus 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, die een veehouderij exploiteert nabij de locatie van de geplande sporthal, was het niet eens met de vergunning die het college van burgemeester en wethouders van Eibergen (thans Berkelland) op 25 februari 2003 had verleend voor de bouw van de sporthal. De sporthal zou worden opgericht ter vervanging van een eerder gebouw dat op 26 januari 2002 was afgebrand. Appellant betoogde dat het gebruik van de nieuwe sporthal wezenlijk zou afwijken van het gebruik van het oude gebouw, dat onder het bestemmingsplan 'Buitengebied' viel.

De Raad van State heeft de zaak op 28 februari 2005 ter zitting behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. Ook de Stichting Rentray, die de sporthal zou exploiteren, was vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad van State oordeelde dat de bouw van de sporthal niet in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de sporthal bestemd was voor maatschappelijke hulpverlening, wat in lijn was met de bestemming van de grond. De Raad bevestigde dat de voorzieningenrechter in een eerdere uitspraak niet kon afdoen aan de huidige vergunning, en dat er geen reden was om de bouwvergunning te weigeren.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank, onder verbetering van de gronden waarop deze rustte. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 13 april 2005.

Uitspraak

200407593/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 3 augustus 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Eibergen (thans Berkelland).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eibergen (thans Berkelland, hierna: het college) onder voorwaarden vergunning verleend voor het oprichten van een sporthal op het perceel, kadastraal bekend gemeente Eibergen EBG02, sectie M, nummer 00656, plaatselijk bekend Panovenweg 16 te Rekken.
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2004, verzonden op 4 augustus 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 december 2004, ontvangen op dezelfde dag heeft vergunninghoudster, de Stichting Rentray (hierna: Rentray) een nadere memorie ingediend.
Bij brief van 7 december 2004, ontvangen op 8 december 2004, heeft het college gereageerd.
Bij brief van 14 februari 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M. Alta, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J.P.M. Franck, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Rentray gehoord, vertegenwoordigd door
mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, en, [locatiemanager] van Rentray.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant exploiteert een veehouderij aan de [locatie] te [plaats], nabij de op te richten sporthal. Hij kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank, dat het college bij het bestreden besluit de vergunning voor de bouw van de sporthal terecht heeft gehandhaafd. De sporthal dient ter vervanging van een gebouw dat op dezelfde plaats stond en op 26 januari 2002 is afgebrand. Appellant voert aan, dat het gebruik dat van de sporthal zal worden gemaakt, wezenlijk afwijkt van het gebruik, dat ten tijde van het van kracht worden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" op 10 februari 1998 werd gemaakt van het afgebrande gebouw.
2.2.    Op de gronden, waarop de sporthal is voorzien, rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "bijzondere instelling". Op grond van het daarop betrekking hebbende artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn deze gronden bestemd voor gebruik ten behoeve van de Van Ouwenallervereniging (sociaal maatschappelijke hulpverlening), een en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, onder 1c, is ter plaatse bebouwing ten behoeve van sportvoorzieningen zoals een zwembad en een sporthal toegestaan.
2.3.       Het betoog van appellant slaagt niet. De voorziene sporthal is bestemd voor een vorm van maatschappelijke hulpverlening zoals door de Van Ouwenallervereniging wordt verleend. Rentray is eigenaar van het gebouw en bezigt het voor sportdoeleinden ten behoeve van onder haar hoede staande jongeren. Deze jongeren kunnen zowel krachtens een burgerrechtelijke maatregel van kinderbescherming als krachtens een beslissing van de strafrechter in de inrichting zijn geplaatst. Daarbij kunnen zij in een open of gesloten groep zitten. De opvang van de betrokken jongeren is geen andere dan voorheen - en vanaf 1978 door Rentray - werd geboden. De gronden waarop de sporthal is geprojecteerd alsmede de sporthal zelf worden dus gebruikt op een wijze die in artikel 15 van de planvoorschriften is voorzien. De bouw van de sporthal is daarom niet in strijd met het bestemmingsplan. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen in een uitspraak van 12 juli 2002 - ten aanzien van een eerder bouwplan van Rentray voor de oprichting van een sporthal op een andere locatie, gelegen op ongeveer 150 meter van het bedrijf van appellant - heeft geoordeeld dat sprake was van strijd met de bestemming, kan aan deze conclusie niet afdoen en vormt daarom geen grond om, in strijd met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, bouwvergunning te weigeren voor het bouwplan dat thans in geding is. De aangevallen uitspraak  dient, onder verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
66.