ECLI:NL:RVS:2005:AT3739

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406649/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onttrekking spoorwegovergang aan openbaar verkeer door gemeente Valkenburg aan de Geul

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. om een spoorwegovergang in de Strabekerveldweg te Houthem St. Gerlach onttrokken te worden aan het openbaar verkeer. De gemeente Valkenburg aan de Geul had op 28 oktober 2002 dit verzoek afgewezen. Het college van gedeputeerde staten van Limburg had in een eerder besluit van 19 september 2003 het verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. ingewilligd, maar de rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van de Dorpsraad Houthem St. Gerlach ongegrond in haar uitspraak van 28 juni 2004.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 maart 2005, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door een lid van de dorpsraad, en het college, vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie, aanwezig waren. Ook ProRail was vertegenwoordigd. De Raad heeft overwogen dat de afweging van belangen door het college correct was en dat de veiligheidsbelangen die met de sluiting van de spoorwegovergang zijn gediend, zwaarder wegen dan de belangen van de appellant, die onder andere recreatieve doeleinden aanvoerde.

De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een onevenwichtigheid in de belangenafweging. De argumenten van de appellant over het gebruik van de spoorwegovergang voor wandel- en ruiterroutes werden niet overtuigend geacht, vooral omdat niet was aangetoond dat de spoorwegovergang deel uitmaakte van officiële routes. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200406649/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Dorpsraad Houthem St. Gerlach te Valkenburg aan de Geul,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Kamer uit Gedeputeerde Staten van Limburg voor de behandeling van administratieve geschillen (lees: het college van gedeputeerde staten van Limburg).
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: de raad) afwijzend beslist op het verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. om de in die gemeente gelegen spoorwegovergang in de Strabekerveldweg te Houthem St. Gerlach te onttrekken aan het openbaar verkeer.
Bij besluit van 19 september 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) het daartegen door NS Railinfrabeheer B.V. ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van de raad vernietigd en het verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. ingewilligd.
Bij uitspraak van 28 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Daartoe op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld heeft NS Railinfrabeheer B.V, thans tevens handelend onder de naam ProRail, op 24 augustus 2004 en op 1 september 2004 een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door [lid van appellant] en het college, vertegenwoordigd door P.H.W.M. Schoffelen en mr. M.P.T. Rongen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar ProRail, vertegenwoordigd door F.A.M. Hermans en A.C. van Hoof, werkzaam bij ProRail, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, in samenhang met artikel 8 van die wet, kan een weg, welke niet door het Rijk, een provincie of waterschap wordt onderhouden en waarop evenmin een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad der gemeente waarin de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wegenwet staat bij weigering door de raad beroep bij gedeputeerde staten open.
2.2.    Het college heeft bij de beslissing op bezwaar de doelstelling van NS Railinfrabeheer B.V. om het aantal gelijkvloerse kruisingen, zoals de onderhavige, van wegen met spoorwegen in verband met het bevorderen van de veiligheid, zoveel mogelijk te verminderen, overgenomen. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheidsbelangen die met sluiting van de spoorwegovergang in de Strabekerveldweg zijn gediend zwaarder wegen dan de belangen die daartegen pleiten.
2.3.    Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college dit standpunt heeft kunnen innemen. Hij heeft in hoger beroep zijn betoog herhaald dat de spoorwegovergang openbaar moet blijven onder meer in verband met recreatieve doeleinden. Sluiting van de spoorwegovergang zal, aldus appellant, leiden tot grotere verkeersonveiligheid op de provinciale weg en de rotonde aan de Beekstraat aldaar.
2.4.    De onderhavige spoorwegovergang, die is voorzien van een zogeheten Automatische Knipperlicht Installatie, is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van landbouwverkeer. Als gevolg van de wegonttrekking zal het verkeer vanuit Strabeek dat het spoor wel mocht kruisen om gronden of het gedeelte van de Beekstraat aan de overzijde van het spoor te bereiken een omweg moeten maken via de provinciale weg Strabeek, de rotonde Strabeek/Beekstraat en de Beekstraat van ongeveer 350 meter.
Niet is weersproken dat de weg waarop de spoorwegovergang aan de noordzijde uitkomt slechts bestaat uit enkele uitgespoelde karrensporen.
2.5.    Ter beoordeling is of de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen sprake is van een zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet tot het onttrekken van de onderhavige spoorwegovergang aan het openbaar verkeer heeft kunnen komen.
2.6.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat van een dergelijke onevenwichtigheid geen sprake is. Aan de door appellant aangevoerde argumenten met betrekking tot het gebruik als wandel- en ruiterroutes van de spoorwegovergang kan niet zodanig gewicht worden toegekend dat deze bij de onderhavige belangenafweging doorslaggevend zijn. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat niet is gebleken dat ten tijde van het nemen van de beslissing op beroep de spoorwegovergang deel uitmaakte van officiële, gemarkeerde, wandel- en/of ruiterroutes. Dat hierin, zoals appellant stelt, recentelijk verandering is gekomen doet hieraan niet af. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het college dat de intensiteit van het weg- en voetgangersverkeer op de onderhavige spoorwegovergang niet hoog is, onjuist is. Evenmin is gebleken dat de alternatieve route uit een oogpunt van verkeersveiligheid, mede gelet op de aard en omvang van het verkeer, onaanvaardbaar is. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de mogelijkheid de spoorwegovergang te voorzien van een zogeheten Automatische Halve Overweg Boom, ziet de Afdeling geen aanleiding het oordeel van de rechtbank hieromtrent voor onjuist te houden.
De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat niet met succes kan worden staande gehouden dat het college niet het (algemeen) veiligheidsbelang, dat met de onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid is gediend, heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen die appellant naar voren heeft gebracht.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
290.