ECLI:NL:RVS:2005:AT3719

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407987/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • W.S. van Helvoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing revisievergunning voor milieu-inrichting met betrekking tot baggerspecie

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 april 2005 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit besluit, genomen op 30 juli 2004, verleende een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer aan een vergunninghoudster voor een periode van tien jaar. De vergunning betrof een inrichting voor het immobiliseren, opslaan en bewerken van baggerspecie van klasse 2 tot en met 4, gelegen op percelen in de gemeente Den Helder. Het besluit werd op 13 augustus 2004 ter inzage gelegd, waarna appellant op 22 september 2004 beroep instelde bij de Raad van State.

De appellant voerde aan dat de waterbodemsanering nabij de inrichting onjuist en onvolledig was uitgevoerd, wat zou leiden tot aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu, waaronder de kwaliteit van het grondwater. Hij stelde ook dat giftige stoffen bij de bemaling vrijkwamen en dat de vergunning niet verleend had mogen worden, gezien de conclusies in een evaluatierapport van de sanering van de Koopvaardersbinnenhaven Den Helder. De appellant betoogde dat er onvoldoende boringen waren uitgevoerd en dat de doelstelling van het opleveren van klasse-0-grond niet was gehaald.

De Raad van State overwoog dat de beroepsgronden van de appellant geen betrekking hadden op de vergunde activiteiten en dat deze om die reden niet konden slagen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat verweerder bij de beoordeling van de vergunning een zekere beoordelingsvrijheid toekomt, en dat de vergunning slechts kan worden geweigerd indien de nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden voorkomen of voldoende beperkt. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200407987/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2004, kenmerk 2002-4578, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] voor een periode van tien jaar een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor onder meer het immobiliseren, opslaan en bewerken van baggerspecie klasse 2 tot en met 4 op de percelen [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 13 augustus 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 september 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp en R.A.M. Vervaart, ambtenaren van de provincie, is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door drs. N. Samson, gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Den Helder, vertegenwoordigd door ing. G. de Loos, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.2. Appellant voert aan dat een waterbodemsanering nabij de inrichting onjuist en onvolledig is uitgevoerd en aanzienlijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, waaronder de kwaliteit van het grondwater onder Den Helder. Verder zal volgens hem het strand vervuild raken door giftige stoffen die bij de bemaling vrijkomen. Tot slot voert appellant aan dat de vergunning niet verleend had mogen worden, gezien de conclusies in het evaluatierapport van de sanering van de Koopvaardersbinnenhaven Den Helder. Hierin is volgens hem de eis gesteld dat geen water afkomstig uit de verontreinigde waterbodem mag worden geloosd. Verder is nog steeds baggerspecie klasse 4 aanwezig, zijn er onvoldoende boringen uitgevoerd en is de doelstelling van het opleveren van klasse-0-grond niet gehaald, aldus appellant.
Deze beroepsgronden hebben geen betrekking op de (nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de) bij het bestreden besluit vergunde activiteiten en kunnen reeds om die reden niet slagen.
2.3. Voorzover appellant aanvoert dat de inrichting op een andere locatie gevestigd zou moeten worden, overweegt de Afdeling dat verweerder is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol. De beroepsgrond treft geen doel.
2.4. Voor het overige heeft appellant geen concrete gronden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aan de vergunning verbonden voorschriften de nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen, dan wel voldoende worden beperkt.
2.5. Gezien het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van Helvoort
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
361.