200405420/1
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontwikkelingsgroep Achtersluispolder B.V.", gevestigd te Amsterdam, appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Bij besluit van 14 mei 2004, kenmerk PTV/PL/26110, heeft verweerder op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Vetira-Romance Aerosols B.V.", gevestigd te Zaandam, de aan haar bij besluiten van 23 augustus 1983, 6 juni 1989 en 6 maart 1990 verleende vergunningen voor een inrichting voor het afvullen van spuitbussen aan de Sluispolderweg 9 te Zaandam ingetrokken. Dit besluit is op 20 mei 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 juli 2004.
Bij brief van 10 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. C. Niessen-Kruiswijk, ing. P. Laan en ing. R. Nigten, ambtenaren der gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord Vetira-Romance Aerosols B.V., vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam.
2.1. Appellante, eigenares van percelen nabij de inrichting, vreest dat Vetira-Romance Aerosols B.V. geen kostenverhaal zal bieden voor door de inrichting veroorzaakte bodemverontreiniging. Zij stelt dat verweerder aan de vergunningen dan wel aan het besluit tot intrekking daarvan een voorschrift had moeten verbinden dat strekt tot financiële zekerheidsstelling, als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.2. Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat achteraf, dat wil zeggen nadat de bodemverontreiniging is veroorzaakt, aan het intrekkingsbesluit noch aan de vergunningen voorschriften kunnen worden verbonden die strekken tot die financiële zekerheidsstelling. Voorts leidt hij uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet milieubeheer af dat de wetgever uitsluitend heeft beoogd om financiële zekerheid te stellen voor toekomstige schade.
2.3. Ingevolge artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken op verzoek van de vergunninghouder, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Ingevolge het derde lid is artikel 8.25, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8.25, vijfde lid, van de Wet milieubeheer kan in een geval als aangegeven krachtens artikel 8.15 een voorschrift overeenkomstig de betrokken algemene maatregel van bestuur aan de beschikking tot intrekking worden verbonden.
Ingevolge artikel 8.15, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald dat in daarbij aangegeven categorieën van gevallen waarin inrichtingen ernstige nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, aan de vergunning tevens voorschriften kunnen worden verbonden die de verplichting inhouden dat degene die de inrichting drijft financiële zekerheid stelt ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de inrichting veroorzaakte nadelige gevolgen voor het milieu.
Het Besluit financiële zekerheid milieubeheer (Stb. 2003, 71; hierna: het Besluit) is de in artikel 8.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer bedoelde algemene maatregel van bestuur. Dit besluit is op 1 mei 2003 in werking getreden.
2.4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Afdeling ervan uit dat het Besluit van toepassing is op de inrichting.
2.5. De Afdeling stelt vast dat de tekst van de hierboven aangehaalde artikelen niet uitsluit dat het bevoegd gezag ook nadat de nadelige gevolgen voor het milieu door de inrichting zijn veroorzaakt, aan de vergunningen dan wel aan het besluit tot intrekking daarvan een voorschrift kan verbinden dat strekt tot het stellen van financiële zekerheid, als bedoeld in artikel 8.15, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit die door de inrichting veroorzaakte nadelige gevolgen voor het milieu.
De totstandkomingsgeschiedenis van de Wet milieubeheer en van het Besluit leidt de Afdeling niet tot een andere opvatting. Ook het oogmerk van laatstvermelde bepaling wijst niet in een andere richting. Het standpunt van verweerder is derhalve onjuist. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit, voorzover het de (afwezigheid van een voorschrift tot) financiële zekerheidsstelling betreft, niet wordt gedragen door de motivering die verweerder daaraan ten grondslag heeft gelegd. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond treft doel.
2.6. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing dient te worden vernietigd.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 14 mei 2004, kenmerk PTV/PL/26110;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Zaanstad te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de gemeente Zaanstad aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005