ECLI:NL:RVS:2005:AT3713

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406398/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit tot instellen van parkeer- en stopverbod in de Wilhelminastraat te Kerkrade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van de vennootschap onder firma "Bloemenhuis Westland Kerkrade" tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade ongegrond werd verklaard. Het college had op 12 februari 2003 een parkeerverbod ingesteld in de Wilhelminastraat, waarbij uitsluitend parkeren in vakken is toegestaan, en een stopverbod ingesteld over een afstand van ongeveer tien meter vanaf de kruising met de Niersprinkstraat. De vennootschap stelde dat deze maatregelen negatieve gevolgen zouden hebben voor haar bedrijfsvoering.

De rechtbank oordeelde dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat het college alle betrokken belangen tegen elkaar moet afwegen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze opvatting en oordeelde dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De Afdeling stelde vast dat de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de weg verbeterd zouden worden door het instellen van het parkeer- en stopverbod, en dat de belangen van de vennootschap niet zwaarder wogen dan de algemene verkeersbelangen.

De Afdeling verwierp ook de stelling van appellante dat het college het advies van de commissie niet had overgenomen, en concludeerde dat het college voldoende gemotiveerd had waarom het de verkeersmaatregelen noodzakelijk achtte. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200406398/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma "Bloemenhuis Westland Kerkrade", gevestigd te Kerkrade,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (hierna: het college) een parkeerverbod ingesteld in de Wilhelminastraat te Kerkrade aan beide zijden van de weg, waardoor uitsluitend parkeren in de vakken is toegestaan en tevens een stopverbod ingesteld aan beide zijden van de weg over een afstand van ongeveer tien meter vanaf de kruising met de Niersprinkstraat.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.M. Bergmann, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door W.E.J.G.M. van der Voort, werkzaam bij de gemeente Kerkrade, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer;
(…).
2.2.    Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.3.    In het besluit van 12 februari 2003 is aangegeven waarom het college zich, gelet op de verkeerssituatie in de Wilhelminastraat, op het standpunt heeft gesteld dat de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de weg wordt verbeterd door het instellen van een parkeerverbod en een stopverbod in deze straat in combinatie met het opnieuw aanbrengen van parkeervakken aan beide zijden van de straat. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het geding zijnde verkeersmaatregelen noodzakelijk waren ter waarborging van de bruikbaarheid van de weg in het algemeen en teneinde (verdere) gevaarlijke situaties bij het manoeuvreren met grote voertuigen te voorkomen in het bijzonder. Het betoog van appellante dat hiertegen is gericht, faalt.
2.4.    Voorzover appellante in hoger beroep nog betoogt dat het instellen van een parkeer- en stopverbod in de Wilhelminastraat een negatieve invloed zal hebben op de door haar ter plaatse geëxploiteerde bloemenzaak faalt dit evenzeer. De parkeervakindeling zal opnieuw worden geschilderd, waarbij ten minste evenveel parkeervakken ter beschikking zullen blijven. Daarnaast is er geen grond voor het oordeel dat laden en lossen niet meer op gelijke wijze als voorheen kan plaatsvinden. Het verkeersbesluit brengt daarin geen wijziging. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan de individuele belangen van appellante boven de algemene met het instellen van de verkeersmaatregelen te dienen openbare verkeersbelangen.
2.5.    Appellante voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen vanwege het feit dat het college het advies van de commissie niet heeft overgenomen. Deze grief leidt niet tot het daarmee door appellante beoogde doel, aangezien naar het oordeel van de Afdeling van een motiveringsgebrek als door de rechtbank gesignaleerd geen sprake is. De commissie heeft in haar advies uitdrukkelijk en onder verwijzing naar een daarbij gevoegde situatieschets aangegeven wat het college met zijn bij besluit van 12 februari 2003 ingestelde stopverbod beoogde. De verduidelijking en aanvulling welke naar het oordeel van de commissie ten opzichte van het besluit van 12 februari 2003 diende te worden aangebracht is dan ook in dit advies verwoord. Door voor de motivering van het besluit van 9 december 2003 naar dit advies te verwijzen en dit onderdeel van het besluit te doen uitmaken heeft het college de nodige verduidelijking en aanvulling gegeven en het besluit in dit opzicht genoegzaam gemotiveerd.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
91-440.