ECLI:NL:RVS:2005:AT3702

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500868/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van vergunningvoorschriften voor agrarisch bedrijf

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 april 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een agrarisch ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs, dat op 14 december 2004 het verzoek om handhaving van bestuurlijke middelen had afgewezen. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 6 november 2003, waarin het verzoek om handhaving werd afgewezen. De verzoeker stelde dat er meer dieren werden gehouden dan toegestaan op basis van de geldende vergunning en dat er niet vergunde horeca- en detailhandelactiviteiten plaatsvonden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en een deskundige. De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente onvoldoende onderbouwd was en dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van de overtredingen bestond. De vergunningaanvraag die door de verzoeker was ingediend, voldeed niet aan de vereisten, aangezien het aantal dieren dat werd gehouden niet overeenkwam met de aanvraag. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigden dat de gemeente afzag van handhaving.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van de gemeente geschorst en de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van handhaving van vergunningvoorschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om handhaving.

Uitspraak

200500868/2.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2003, verzonden op 11 november 2003, heeft verweerder het verzoek van verzoeker om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van de inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 14 december 2004, verzonden op 17 december 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 27 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 maart 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. B. Hoevers en ing. V.C. 't Hart, gemachtigden, zijn verschenen. Door verzoeker is ing. E.W. Lamberts als deskundige meegebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1.1.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn primaire besluit, waarbij hij het verzoek om handhaving heeft afgewezen, met een nadere motivering gehandhaafd. In het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarnaar verweerder in het bestreden besluit verwijst, is gesteld dat vergunninghouder op 29 januari 2004 een ontvankelijke aanvraag om een milieuvergunning heeft ingediend, op grond waarvan de geconstateerde overtredingen kunnen worden gelegaliseerd.
2.2.    Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten aanzien van het houden van meer dieren binnen de onderhavige inrichting dan op grond van de geldende vergunning is toegestaan en het uitoefenen van niet vergunde horeca- en detailhandelactiviteiten. Volgens verzoeker is verweerder er ten onrechte van uit gegaan dat er een concreet uitzicht op legalisatie van deze overtredingen bestaat.
2.2.1.    Vaststaat dat is gehandeld in strijd met de voorschriften verbonden aan de voor de onderhavige inrichting geldende vergunning van 18 augustus 1992, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.2.    In de aanvraag van 29 januari 2004 is vergunning gevraagd voor een agrarisch bedrijf met agro turismo en huisverkoop. Uit een controle uitgevoerd op 22 juli 2003 is gebleken dat binnen de onderhavige inrichting onder meer 29 geiten, 14 ganzen en 3 ezels aanwezig zijn. De vergunningaanvraag van 29 januari 2004 heeft echter betrekking op 24 geiten, 6 ganzen en 2 ezels. Naar het oordeel van de Voorzitter biedt voornoemde aanvraag reeds hierom geen concreet uitzicht op legalisatie. De omstandigheid, zoals verweerder stelt, dat de ganzen en de ezels op weilanden worden gehouden die geen deel uitmaken van de onderhavige inrichting kan hier niet aan af doen, temeer nu uit de tekening behorende tot de vergunningaanvraag van 29 januari 2004 blijkt dat het hierbij om een uitloop gaat die binnen de grens van de inrichting is gelegen. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. De Voorzitter ziet dan ook aanleiding voor toewijzing van het verzoek.
2.3.    De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs van 14 december 2004;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Berkel en Rodenrijs aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Berkel en Rodenrijs aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005
312-443.