ECLI:NL:RVS:2005:AT3691

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200407693/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor detailhandel in fietsen en consumentenvuurwerk in woonwijk

Op 13 september 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Enschede een vergunning aan [vergunninghoudster] voor het oprichten en in werking hebben van een detailhandel in fietsen en aanverwante artikelen, met opslag en verkoop van maximaal 5000 kilogram consumentenvuurwerk op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd op 15 september 2004 ter inzage gelegd. Tegen deze vergunning hebben appellanten sub 1 en appellant sub 2 beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld op 4 november 2004, terwijl verweerder op 22 december 2004 een verweerschrift indiende. De zaak werd op 1 april 2005 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellanten als de verweerder en de vergunninghoudster aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het beroep van appellanten sub 1 niet-ontvankelijk was voor bepaalde gronden, omdat zij deze niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit hadden ingebracht. De Afdeling stelde vast dat de locatie voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet ongeschikt was, en dat de Wet milieubeheer en het Vuurwerkbesluit geen verbod op de vestiging in een woonwijk bevatten. De stelling van appellant sub 2 over de waardevermindering van zijn huis werd verworpen, omdat dit niet relevant was voor de milieuoverwegingen. Ook werd de beroepsgrond van appellanten sub 1 over strijd met de Arbo-wet afgewezen, evenals de zorgen over toekomstige vergunningaanvragen en de locatie van de bufferbewaarplaats.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van appellanten sub 1 niet-ontvankelijk voor bepaalde gronden en de beroepen voor het overige ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 april 2005.

Uitspraak

200407693/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2004, kenmerk Wm 2868, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een detailhandel in fietsen en aanverwante artikelen, waarbij tevens opslag en verkoop van maximaal 5000 kilogram consumentenvuurwerk plaatsvindt, op de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 september 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 19 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2004, en appellant sub 2 bij brief van 22 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2004, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 november 2004.
Bij brief van 22 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2005, waar van appellanten sub 1 [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. MdC.A.J. Westerterp, ir. ing. J.C.M. Busscher, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is namens vergunninghoudster ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft gesteld dat het beroep van appellanten sub 1 niet-ontvankelijk is voor zover dat zich keert tegen de onvolledige situatietekeningen, de aanwezigheid van drukhouders binnen het vrijwaringsgebied, het vrij toegankelijk zijn van een werkplaats binnen het veiligheidsgebied en het ontbreken van een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest binnen de inrichting.
Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a.    degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b.    de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c.    degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d.    belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten sub 1 hebben de gronden inzake de onvolledige situatietekeningen, de aanwezigheid van drukhouders binnen het zogenoemde vrijwaringsgebied, het vrij toegankelijk zijn van een werkplaats binnen het veiligheidsgebied en het ontbreken van onderzoek naar de aanwezigheid van asbest binnen de inrichting niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten sub 1 redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellanten sub 1 in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.2.    Appellanten sub 1 en sub 2 voeren aan dat de locatie ongeschikt is voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Zij stellen dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de inrichting buiten een woonwijk te vestigen.
2.2.1.    Verweerder stelt dat de Wet milieubeheer en het Vuurwerkbesluit de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in een woonwijk niet verbiedt. Verweerder voert aan de vergunningaanvraag niet te kunnen weigeren omdat de inrichting zich in een woonwijk bevindt.
2.2.2.    De Afdeling overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ligging van de onderhavige inrichting in een woonwijk op zich zelf geen reden kan zijn om de vergunningaanvraag te weigeren. Noch in hetgeen appellanten hebben aangevoerd noch anderszins is de Afdeling gebleken van omstandigheden die verweerder er toe hadden moeten brengen de onderhavige vergunningaanvraag op deze locatie te weigeren. De stelling van appellant sub 2 dat de gemeente Hengelo onderzoek doet naar de mogelijkheid om consumentenvuurwerk uitsluitend op een industrieterrein te laten opslaan kan hieraan niet afdoen. Deze beroepsgronden treffen derhalve geen doel.
2.3.    Appellant sub 2 voert aan dat het bestreden besluit tot vermindering van de waarde van zijn huis leidt.
De Afdeling overweegt dat een eventuele waardevermindering van het huis van appellant niet ziet op de bescherming van het milieu en daarom geen rol kan spelen bij de beoordeling van het onderhavige besluit. Deze beroepsgrond treft derhalve geen rol.
2.4.    Appellanten sub 1 voeren aan dat het bestreden besluit in strijd met de Arbo-wet tot stand is gekomen.
De Afdeling overweegt dat een eventuele strijd met de Arbo-wet geen reden kan zijn de aangevraagde vergunning te weigeren. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.5.    Appellanten sub 1 voeren aan dat er vermoedelijk een nieuwe aanvraag voor een milieuvergunning zal komen voor de opslag van 10.000 kilo consumentenvuurwerk.
De Afdeling overweegt dat een mogelijke toekomstige vergunningaanvraag geen rol kan spelen bij de beoordeling van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.6.    Appellanten sub 1 voeren aan dat de bufferbewaarplaats zich in strijd met artikel 2.5 van de voorschriften behorende bij het Vuurwerkbesluit aan een vluchtroute bevindt.
2.6.1.    Verweerder voert aan dat de deur van de bufferbewaarplaats uitkomt in het magazijn en niet in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute. Er is volgens verweerder derhalve geen sprake van strijd met artikel 2.5 van de voorschriften behorende bij het Vuurwerkbesluit.
2.6.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de deur van de bufferbewaarplaats uitkomt in het magazijn en niet in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute. Er is in de onderhavige situatie derhalve geen sprake van strijd met artikel 2.5 van de voorschriften behorende bij het Vuurwerkbesluit. Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.7.    De beroepen zijn, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 niet-ontvankelijk voorzover het de beroepsgronden inzake de onvolledige situatietekeningen, de aanwezigheid van drukhouders binnen het vrijwaringsgebied, het vrij toegankelijk zijn van een werkplaats binnen het veiligheidsgebied en het ontbreken van een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest binnen de inrichting betreft;
II.    verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
315.