ECLI:NL:RVS:2005:AT3688

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406660/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • A. Kosto
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Rolde-Zuid vastgesteld door gemeenteraad Aa en Hunze

Op 13 april 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Rolde-Zuid", vastgesteld door de gemeenteraad van Aa en Hunze op 22 oktober 2003. Appellanten, bewoners van de gemeente, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Drenthe. De appellanten betogen dat de inspraakprocedure niet correct is doorlopen en dat het ontwerpplan ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp, waardoor een nieuwe inspraakronde noodzakelijk zou zijn zijn. De Afdeling oordeelt dat de gemeenteraad een verordening heeft vastgesteld die de inspraakprocedure regelt en dat appellanten geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om beklag te doen over de uitvoering van deze verordening. Hierdoor zijn hun bezwaren met betrekking tot de inspraakprocedure niet ontvankelijk.

Daarnaast stellen de appellanten dat de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woongebied" in strijd is met het woningbouwbeleid van de provincie en dat de bouw van woningen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden. De Afdeling oordeelt dat de plandelen niet in strijd zijn met het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de plandelen landschappelijk inpasbaar zijn. De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verklaart het beroep van de appellanten ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de inspraakprocedure en de rol van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De Afdeling bevestigt dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die noodzakelijk zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De uitspraak is een bevestiging van de rechtszekerheid voor zowel de gemeente als de betrokken bewoners.

Uitspraak

200406660/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Aa en Hunze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2003, het bestemmingsplan "Rolde-Zuid" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 juni 2004, kenmerk 6.1/2003010679, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2005, waar [een van de appellanten] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W.H. Harsema, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Procedurele aspecten
2.2.    Appellanten hebben in beroep bezwaren tegen de gevolgde inspraakprocedure.
2.2.1.    Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. De gemeenteraad van Aa en Hunze heeft een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening. Niet gebleken is dat appellanten van deze regeling ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan gebruik hebben gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding op de bezwaren van appellanten ter zake van de inspraak verder in te gaan.
2.3.    Appellanten stellen voorts dat het ontwerpplan ten opzichte van het voorontwerpplan ingrijpend is gewijzigd, waardoor de inspraakprocedure opnieuw had moeten worden doorlopen.
2.3.1.    Het college van burgemeester en wethouders kan bij het opstellen van een ontwerpplan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het voorontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het voorontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een ander beleidsvoornemen aan het plan ten grondslag ligt dan het beleidsvoornemen waarover inspraak is verleend, dient de inspraak opnieuw te worden doorlopen.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de wijzigingen in het ontwerp ten opzichte van het voorontwerp naar aard en omvang niet zodanig groot zijn dat aan het ontwerp en het plan een ander beleidsvoornemen ten grondslag heeft gelegen dan het beleidsvoornemen dat aan het voorontwerp ten grondslag heeft gelegen waarover inspraak is verleend. Onder deze omstandigheden behoefde niet opnieuw inspraak te worden verleend.
2.4.    Appellanten voeren daarnaast aan dat na het vaststellen van het plan informatie voorhanden is gekomen en door de gemeenteraad bij brief van 26 mei 2004 aanvullende informatie is gegeven aan verweerder wat betreft de aanwezige flora en fauna. Zij menen dat deze stukken ten onrechte niet bij het ontwerpplan terinzage hebben gelegen.
2.4.1.    Voorzover verweerder betoogt dat dit bezwaar niet-ontvankelijk is, aangezien appellanten dit niet in de bedenkingen hebben aangevoerd, overweegt de Afdeling dat appellanten pas na het nemen van het bestreden besluit kennis hebben genomen van de aanvullende informatie en de brief van 26 mei 2004 van de gemeenteraad aan verweerder. Appellanten hebben dit redelijkerwijs niet in hun bedenkingen naar voren kunnen brengen, zodat hun dit thans niet kan worden tegengeworpen. Het beroep van appellanten is derhalve in zoverre ontvankelijk.
2.4.2.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is - voor zover hier van belang - bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het ambtshalve te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage legt. Naar het oordeel van de Afdeling ziet voornoemde verplichting tot ter inzage legging slechts op reeds bestaande stukken. De door appellanten bedoelde stukken waren ten tijde van de terinzage legging van het ontwerpplan nog niet voorhanden, zodat artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hierop niet van toepassing is. Dit bezwaar treft derhalve geen doel.
Standpunt appellanten wat betreft de plandelen met de bestemming "Woongebied"
2.5.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woongebied". Zij voeren aan dat de bouw van de woningen in strijd is met het woningbouwbeleid van de provincie zoals verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan (hierna: POP) en afbreuk doet aan de landschappelijke waarden.
Het bestreden besluit
2.5.1.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat reeds in 1998 is besloten om de verdere plannen met betrekking tot de ontwikkeling van de locatie De Hoorns in te trekken en definitief te kiezen voor een ontwikkeling aan de zuidzijde van de N33. Voorts voert hij aan dat overeenstemming is bereikt over het contingent.
Vaststelling van de feiten
2.5.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.2.1.    Het plangebied ligt ten zuiden van Rolde en wordt begrensd door de huidige bebouwing van Rolde, de Waardeel en Borgerderstraat, de Veldweg en de Grolloërstraat en Marwijksoord.
Ten zuiden van de Borgerderstraat ligt Mariëncamp. Dit terrein is thans in gebruik ten behoeve van de huisvesting van verstandelijk gehandicapten. Het doel van het bestemmingsplan is het creëren van een integratie tussen de verstandelijk gehandicapte bewoners van Mariëncamp en de Rolder samenleving.
De plandelen met de bestemming "Woongebied" voorzien in de bouw van ongeveer 20 speciale zorgwoningen voor verstandelijk gehandicapten alsmede 270 woningen voor niet-verstandelijk gehandicapten die tussen de zorgwoningen in zullen worden gebouwd. De woningen zullen voornamelijk ten zuiden van de Borgerderstraat worden gebouwd. Voorts maakt het plan tussen de Borgerderstraat en de N33 een bedrijventerrein en groenvoorziening mogelijk. Tussen de N33 en Rolde voorziet het plan in een kantorencomplex en groenvoorziening. De groenvoorziening zal worden ingericht als landschapspark. Het bedrijventerrein, het kantorencomplex en het landschapspark dienen blijkens de plantoelichting als ruimtelijke verbinding tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande bebouwing van Rolde.
2.5.2.2.    Blijkens de plantoelichting bestaan het plangebied en de omgeving uit jonge veldontginningen ofwel heideontginningen. Rond 1900 zijn hier op de woeste heidegronden enkele langgerekte noord-zuid georiënteerde bospercelen aangelegd. Als gevolg van de inrichting van het plangebied ten behoeve van de huisvesting van verstandelijk gehandicapten enkele decennia terug heeft het plangebied thans een parkachtig karakter en bestaat het onder meer uit verspreide bebouwing, slingerende wegen en is het vrij bosrijk met wat graslandjes. Het gebied tussen de N33 en de bestaande bebouwing van Rolde maakt deel uit van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa.
2.5.2.3.    Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad heeft beoogd het plan landschappelijk in te passen en daartoe waardevolle karakteristieke hoogopgaande beplanting, bijvoorbeeld in de vorm van eikenberkenbosjes en - singels, alsmede karakteristieke dobben zoveel mogelijk te sparen. Tevens heeft de gemeenteraad beoogd nieuwe groenstructuren aan te brengen, die enerzijds aansluiten op de vroegere cultuurhistorische patronen van esrandbosjes en houtsingels en anderzijds een goede landschappelijke inpassing tot stand te brengen van de nieuwe woonwijk.
2.5.2.4.    Rolde is in het POP aangewezen als hoofdkern. De hoofdkernen hebben in hoofdzaak een woonfunctie voor de plaatselijke reeds aanwezige bevolking in samenhang met de plaatselijke werkgelegenheid. Woningbouw dient plaats te vinden binnen de contourlijnen. Het precieze verloop van de contourlijnen zal in het kader van het overleg over de bestemmingsplannen moeten worden bepaald. De beoordeling van de definitieve belijning die dan door de gemeente wordt gekozen, hangt mede af van de kwaliteit van de landschappelijke inpassing van de stedebouwkundige afronding. Bij Rolde is de contour zodanig neergelegd dat de mogelijkheid wordt geboden voor nieuwe bebouwing bij Mariëncamp.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.3.    De Afdeling stelt voorop dat zij het hiervoor aangehaalde POP-beleid wat betreft woningbouw niet onredelijk acht.
2.5.3.1.    De plandelen maken geen deel uit van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat de plandelen bijzondere landschappelijke waarden bezitten waaraan de woningbouw afbreuk doet. Verweerder heeft voorts in redelijkheid kunnen stellen dat de plandelen landschappelijk inpasbaar zijn en aansluiten bij de verkavelingsstructuur vanwege de afwisseling van de woningen met opgaand groen, groenvoorzieningen en agrarische percelen.
Uit het vorenstaande volgt dat de plandelen niet in strijd zijn met het POP. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder niet heeft kunnen vasthouden aan het POP-beleid.
2.5.3.2.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Standpunt appellanten ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" dat ligt tussen de N33 en de bestaande bebouwing van Rolde
2.6.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" al dan niet met de aanduiding "opgaand groen" dat ligt tussen de N33 en de bestaande bebouwing van Rolde. Zij voeren hiertoe aan dat deze invulling, waaronder de aanleg van fiets- en voetpaden, afbreuk doet aan de doelstellingen van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa zoals verwoord in het Beheers-, Inrichtings- en Ontwikkelingsplan (hierna: BIO-plan) dat is opgesteld in opdracht van de voorbereidingscommissie Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa en in strijd is met de provinciale Nota Landschap.
Het bestreden besluit
2.6.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat de waarde van de es ter plaatse nihil is en dat met een landschapspark op goede wijze invulling wordt gegeven aan de dorpsrand als bedoeld in het BIO-plan.
Vaststelling van de feiten
2.6.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.2.1.    Het plandeel maakt onderdeel uit van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa. In het BIO-plan zijn de doelstellingen voor het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa uitgewerkt. Volgens het BIO-plan is de ontwikkeling van de dorpsranden van grote invloed op het karakter van het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa en dient deze ontwikkeling met zorg te gebeuren. In aansluiting hierop gaat de Nota Landschap eveneens uit van bescherming van het landschap.
2.6.2.2.    Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, water, voetpaden en andere verblijfsvoorzieningen, kleinschalige agrarische activiteiten in de vorm van akkerbouw of veehouderij, en opgaand groen indien als zodanig aangegeven op de kaart. Blijkens de beschrijving in hoofdlijnen is het opgaand groen de landschappelijke drager van het plangebied en dient het mede met het oog daarop als herkenbare structuur te worden gehandhaafd en ingericht. Naast het opgaand groen wordt een afwisselende inrichting met grasland, struiken en bomen voorgestaan.
2.6.2.3.    Volgens de plantoelichting kan het plandeel in de toekomst een functie gaan vervullen als recreatief uitloopgebied en gebied voor landschapsbouw. Dit gebied zal in toenemende mate dorpsrandfuncties kunnen gaan vervullen, zoals een recreatief uitloopgebied voor zowel de bestaande woongebieden van Rolde als het in het plan voorziene woongebied. Daarbij is tevens plaats voor agrarische en hobbymatige agrarische functies en landschapsbouw ter versterking van de landschappelijke hoofdstructuur, aldus de plantoelichting.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen stellen dat het plandeel geen afbreuk doet aan de doelstellingen van het BIO-plan en de Nota Landschap en heeft hij kunnen instemmen met de in het plan voorziene ontwikkeling van de dorpsrand. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de invulling van het plandeel als landschapspark, waarbij onder meer fietspaden en voetpaden kunnen worden aangelegd, afbreuk doet aan de landschappelijke waarden ter plaatse dan wel aan het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa.
2.6.3.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep is op dit punt ongegrond.
Standpunt appellanten ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wegverkeer" met de aanduiding "fiets- en voetgangerstunnel"
2.7.    Appellanten stellen voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wegverkeer" met de aanduiding "fiets- en voetgangerstunnel" wat betreft de N33. Zij voeren hiertoe aan dat de aanleg van een nieuwe tunnel niet noodzakelijk is, aangezien Rolde via alternatieve bestaande routes kan worden bereikt. Daarnaast vinden appellanten dat ten onrechte geen Verkeers Prestatie op Locatie is uitgevoerd en vrezen zij voor de sociale veiligheid.
Het bestreden besluit
2.7.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Hij meent dat de verbinding voor langzaam verkeer van het plangebied naar Rolde nodig is uit een oogpunt van integratie. Voorts stelt hij dat de aanleg van de tunnel zodanig zal worden uitgevoerd dat de sociale veiligheid wordt gewaarborgd.
Vaststelling van de feiten
2.7.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.3.    De gronden zijn ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor wegen met een doorgaande verkeersfunctie en wegen met een ontsluitingsfunctie en andere ondergeschikte verkeers- en verblijfsdoeleinden. De aanduiding tunnel geeft de plaats aan waar een tunnel mag worden aangelegd.
De gemeenteraad heeft deze tunnel in het plan opgenomen ten einde een ontsluiting te creëren van de in het plan voorziene woonwijk naar Rolde. Hij acht deze verbinding naast de bestaande verbindingen aan de oost- en westzijde van het plangebied nodig teneinde bij te dragen aan de integratie tussen de nieuwe woonwijk en Rolde.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.4.    Gelet op de ligging van de alternatieve bestaande verbindingen aan de oost- en westzijde van het plangebied heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de tunnel, met daarop aansluitend een fietspad van noord naar zuid centraal in het plangebied, beter kan bijdragen aan de integratie van de toekomstige bewoners van de nieuwe woonwijk met Rolde dan de bestaande verbindingen. Hierbij acht de Afdeling van belang dat hiermee, anders dan met de bestaande verbindingen, een rechtstreekse verbinding tussen de nieuwe woonwijk en Rolde tot stand komt. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat voor deze verbinding een Verkeers Prestatie op Locatie had moeten worden uitgevoerd. Daarnaast is gebleken dat het plan de mogelijkheid biedt tot een zodanige verwezenlijking van het plandeel dat de sociale veiligheid kan worden gewaarborgd.
2.7.4.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep is op dit punt ongegrond.
Standpunt appellanten wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijven in het groen (uit te werken)"
2.8.    Verder stellen appellanten in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven in het groen (uit te werken)". Zij menen dat verweerder niet had kunnen volstaan met de onthouding van goedkeuring aan artikel 4 van de planvoorschriften dat ziet op die bestemming, doch de onthouding van goedkeuring had moeten vertalen op de plankaart. Zij stellen dat het provinciale beleid bedrijven ter plaatse niet toestaat.
Het bestreden besluit
2.8.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij kan instemmen met de bestemming als zodanig en acht deze in overeenstemming met het POP. Hij meent dat het bij de bestemming behorende planvoorschrift niet uitsluit dat een ongewenste stedenbouwkundige invulling ontstaat vanwege het ontbreken van het begrip kleinschalige bedrijvigheid en de maximale goothoogte. Verweerder heeft dan ook slechts goedkeuring onthouden aan dat planvoorschrift.
Vaststelling van de feiten
2.8.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.2.1.    Zoals reeds aangehaald in overweging 2.5.2.4. is Rolde in het POP aangewezen als hoofdkern. Voor de ontwikkeling van bedrijvigheid hebben de hoofdkernen een functie voor kleinschalige lokale bedrijvigheid.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.3.    Het hiervoor uiteengezette provinciale beleid acht de Afdeling niet onredelijk. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het beleid niet had kunnen worden betrokken bij de besluitvorming.
Een bedrijventerrein voor kleinschalige lokale bedrijventerrein ter plaatse is in overeenstemming met het POP. Uit het verhandelde ter zitting is voorts aannemelijk geworden dat het bedrijventerrein noodzakelijk is in verband met het verplaatsen van een aantal bedrijven uit het centrum van Rolde teneinde een betere woonomgeving te creëren.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep is op dit punt ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005
178-409.