200500098/1 en 200500098/2.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Het college van burgemeester en wethouders van Veere heeft bij besluit van 5 oktober 2004, het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied, 7e wijziging" vastgesteld.
Bij besluit van 16 november 2004, kenmerk 0411675/73/19, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2005, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 4 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2005, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. ir. J.L. Mieras, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Veere, vertegenwoordigd door E. Louwerse, ambtenaar van de gemeente, en de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.L. Thijssen, gemachtigde, daar gehoord. Verweerder is ter zitting niet verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan heeft betrekking op gronden in de noordwestelijke hoek van de Strandweg en de Zwaanweg en gronden in de noordwestelijke hoek van de Galgeweg en de Zwaanweg te Koudekerke. Het plan voorziet in wijziging van de agrarische bestemming van deze gronden in de bestemming "Natuurgebied" met de aanduiding 'bos', ten behoeve van de aanleg van het zogenoemde Dishoekse bos.
2.4. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren aan dat aanleg van een natuurgebied zal leiden tot beperking van de bedrijfsvoering van hun agrarische bedrijven. Volgens hen is niet aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden voldaan, nu niet voorafgaand aan de vaststelling van het plan advies is ingewonnen van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.
2.4.1. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij heeft daartoe overwogen dat het plan overeenstemt met het Landinrichtingsplan Walcheren in het kader waarvan de belangen van appellanten zijn afgewogen.
2.4.2. Voorzover appellanten stellen dat het plan in strijd met de wijzigingsvoorwaarden tot stand is gekomen, overweegt de Voorzitter als volgt. Op grond van de wijzigingsvoorwaarden dient het college van burgemeester en wethouders alvorens het plan vast te stellen advies in te winnen bij de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bedoelde advies eerst na vaststelling van het plan is ingewonnen. Het plan is derhalve in zoverre niet overeenkomstig de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden tot stand gekomen. Verweerder behoefde hierin naar het oordeel van de Voorzitter evenwel geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij neemt hij in aanmerking dat ten tijde van het nemen van het besluit omtrent goedkeuring van het plan een positief advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige voorhanden was, zodat aan de strekking van de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Bovendien is het plan opgesteld ter uitvoering van het Landinrichtingsplan Walcheren in het kader waarvan uitvoerig onderzoek is verricht naar de landschappelijke en ecologische gevolgen van de aanleg van het Dishoekse bos, zodat ten aanzien van dit aspect van de belangenafweging bij het college van burgemeester en wethouders ten tijde van zijn besluitvorming reeds zekere kennis aanwezig was.
Voorzover appellanten stellen dat het plan leidt tot beperking van de bedrijfsvoering van hun agrarische bedrijven, overweegt de Voorzitter als volgt. De in het plan betrokken gronden liggen op een afstand van meer dan 500 meter van de bedrijven van appellanten aan de Zwaanweg en de Verlengde Dishoekseweg. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de door het plan mogelijk gemaakte aanleg van bos op deze gronden leidt tot beperking van de bestaande bedrijfsvoering van de bedrijven van appellanten. Voorzover appellanten stellen dat hun overige gronden deels grenzen aan de gronden die betrokken zijn in het plan, overweegt de Voorzitter als volgt. Blijkens het verhandelde ter zitting zijn deze gronden in gebruik voor akkerbouw en/of als weiland. Niet aannemelijk is dat dit gebruik door het plan zal worden beperkt. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de aanleg van bos op de in het wijzigingsplan begrepen gronden zal leiden tot zodanige nadelen voor de exploitatie van de aangrenzende gronden van appellanten, dat verweerder om die reden aan het plan goedkeuring had moeten onthouden.
2.4.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005