200406749/1.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 juli 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss (hierna: het college) geweigerd medewerking te verlenen aan het verzoek van appellant om zijn schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te gebruiken voor bedrijfsmatige opslag ten behoeve van een handelsonderneming.
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2004, verzonden op 14 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 4 februari 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2005, waar appellant, bijgestaan door mr. J.F.M. van Erp, advocaat te Oss, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. de Wit en mr. A. Keijzers, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 7.1.1 van de planvoorschriften zijn de als "woondoeleinden" op de kaart aangegeven gronden bestemd voor burgerwoningen met bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 7.3.1, aanhef en onder a, is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming het gebruik voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.
Ingevolge artikel 7.3.2 verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het onder 7.3.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Ingevolge artikel 37.2, eerste lid, mag het gebruik van de grond en/of opstallen, dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, worden gehandhaafd.
2.2. Gelet op artikel 7.3.1 van de planvoorschriften is het door appellant beoogde gebruik ten behoeve van een handelsonderneming in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog van appellant, dat de artikelen 37.2 en 7.3.2 van de planvoorschriften het college tot het oordeel hadden moeten brengen, dat de gevraagde medewerking had moeten worden verleend, faalt.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat gebruik ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds plaatsvond, zodat appellant geen beroep op het in artikel 37.2 van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht toekomt. Het is bij een beroep op het overgangsrecht aan appellant om aan te tonen dat op de peildatum van 14 februari 2000 een handelsonderneming op het perceel gevestigd was. Daarin is hij niet geslaagd, nu dit niet uit de door hem overgelegde stukken kan worden afgeleid. Bovendien stond er geen bedrijf van appellant ten tijde van de peildatum ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en ziet zijn na de peildatum ingediende verzoek van 18 februari 2002 op het starten van een onderneming, hetgeen (verder) afbreuk doet aan zijn stelling, dat ten tijde van de peildatum van een onderneming reeds sprake was.
Verder is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden om toepassing te geven aan artikel 7.3.2 van de planvoorschriften. Deze bepaling, waarin de zogenoemde toverformule is neergelegd, kan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2005, no.
200403848/1, niet worden toegepast indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief bezien nog mogelijk is. De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat de schuur niet meer zinvol overeenkomstig de voor het perceel geldende woonbestemming kan worden gebruikt. Dat appellant de schuur niet nodig heeft voor woondoeleinden, maakt dat niet anders.
2.3. Het betoog van appellant, dat hij geen kennis heeft genomen van de wijziging van het bestemmingsplan, zodat hij niet op de hoogte was van de voor zijn perceel geldende bestemming, faalt evenzeer, nu het niet afdoet aan de gelding van het bestemmingsplan. Daarbij is gebleken dat van de terinzagelegging van het bestemmingsplan kennis is gegeven in de Staatscourant en in het huis-aan-huisblad "Regio Oss". Daarmee is voldaan aan de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht neergelegde publicatie-eisen. Dat de bezorging van het huis-aan-huisblad te wensen overlaat, leidt niet tot het oordeel, dat het bestemmingsplan niet aan appellant kan worden tegengeworpen, reeds omdat ter zitting is gebleken dat het college een brochure heeft verzonden naar de bewoners van het betrokken gebied, waarin mededeling is gedaan van de terinzagelegging, en het adres [locatie] op de daarbij behorende verzendlijst voorkomt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Duursma
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005