200407347/1.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 juli 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 14 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor een paardenstal op het perceel, kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […], te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 augustus 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 oktober 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2005, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door M. Buenk ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zonnemaire Kom" bestemd voor "Erf" met nadere aanwijzing "(n)".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften, mogen de gronden met de bestemming "Erf" uitsluitend worden gebruikt als erf bij de gebouwen op hetzelfde bouwperceel.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften, mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik.
Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften, mogen de gronden met de nadere aanwijzing (n) in afwijking van het bepaalde in lid 1 worden gebruikt als erf voor elders gelegen woningen, van het als erf van één woning te beschouwen gebied mag ten hoogste 40% worden bebouwd met een maximum van 40 m².
Ingevolge artikel 1, lid 5, van de planvoorschriften, wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten, bijeenbehorend gebied van al dan niet bebouwde gronden - water daaronder begrepen - waarop krachtens het plan bebouwing is toegestaan ten behoeve van één woning of één bedrijf.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning had moeten herroepen omdat [vergunninghouder] vóór het indienen van de bouwaanvraag het perceel in eigendom heeft verkregen en het daarnaast gelegen perceel met kadastraal nummer […], waarop reeds een schuur is gerealiseerd, aan zijn moeder in eigendom heeft overgedragen. Volgens appellante is deze transactie er uitsluitend op gericht meer bebouwing op deze percelen mogelijk te maken.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 november 2001 in zaak no. 200003919/1 (BR 2002/406) is bij de vaststelling van de omvang van het bouwperceel de actuele situatie bepalend. In beginsel dient te worden uitgegaan van het kadastrale perceel waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd. De Afdeling ziet in het betoog van appellante geen grond voor het maken van een uitzondering op dit uitgangspunt. Nu het hier gaat om twee reeds bestaande kadastrale percelen brengt dit uitgangspunt mee dat reeds vóór de grondtransacties sprake was van twee bouwpercelen waarop overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de planvoorschriften bebouwing mag worden opgericht. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan het bouwplan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Willems
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005