200400632/1.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Verweerder heeft bij zijn besluiten van 26 november 2003, no. RG1992.58182 en no. RE2000.10141, vergunningen onder voorschriften ingevolge de Ontgrondingenwet verleend aan Delgromij B.V. respectievelijk [vergunninghoudster] voor het ontgronden van het terrein, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […], respectievelijk nrs. […].
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 31 augustus 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar [een der appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door G. van der Werff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar Delgromij B.V., vertegenwoordigd door drs. ing. W.M. de Wit en ing. H.M.J. Hermsen, en M.A.B.A. Daamen en Th.F.A.M. Daamen, gehoord.
2.1. De verleende ontgrondingsvergunningen hebben betrekking op vier percelen in de Millingerwaard ten noordoosten van het dorp Kekerdom. Met de vergunningen wordt het ontkleien van de percelen mogelijk gemaakt, waarna het terrein wordt opgeleverd als natuurontwikkelingsgebied.
2.2. Appellanten stellen dat de gevraagde vergunningen ten onrechte zijn verleend. Zij voeren hiertoe aan dat in de vergunning ten onrechte geen voorschriften zijn opgenomen omtrent het transport van de klei over de Duffeltdijk. Appellanten voeren in dit verband geluid-, geur- en verkeersoverlast aan, alsmede overlast van roetuitstoot en schade aan eigendommen.
2.3. Verweerder stelt dat de voorgenomen ontgrondingen passen binnen het beleid gericht op natuurontwikkeling in de Millingerwaard. De bezwaren van appellanten betreffen niet de ontgrondingswerkzaamheden als zodanig, maar zien op de overlast van het verkeer op de Duffeltdijk. In dit verband stelt verweerder zich op het standpunt dat de bezwaren van het verkeer langs de woning van appellanten niet kunnen worden aangemerkt als een bij de ontgrondingen betrokken belang.
2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet (hierna: de wet), is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de wet, voorzover hier van belang, kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
2.5. Op het terrein kan op grond van de vergunningen ongeveer 3,8 ha respectievelijk 4 ha worden ontgrond ten behoeve van de winning van klei die zal worden aangewend voor de grofkeramische industrie en weg- en waterbouwkundige werken. Deze klei wordt met vrachtwagens van het terrein afgevoerd over onder meer de Duffeltdijk.
Ten aanzien van de door appellanten aangevoerde geluids-, geur-, trillings- en verkeersoverlast, merkt de Afdeling vooreerst op dat de wet, die een algemeen afwegingskader voor bij de ontgronding betrokken belangen biedt, dient terug te treden voor zover in de bescherming van bij de ontgronding betrokken belangen door specifieke wettelijke regelingen wordt voorzien.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben deze bezwaren, die de uitvoering van de ontgrondingen betreffen, weliswaar betrekking op de bij de ontgrondingen betrokken belangen, maar zij kunnen bij de verlening van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer dan wel in het kader van de wegenverkeerswetgeving eveneens aan de orde komen. In het onderhavige geval acht de Afdeling het meest geëigend, gelet ook op de afstand tussen de ontgrondingslocatie en het perceel van appellanten, om de bezwaren van appellanten, die voornamelijk verband houden met de verkeersoverlast, aan de orde te stellen in het kader van de wegenverkeerswetgeving. In dit verband wordt gewezen op de mogelijkheid een verzoek tot het nemen van een verkeersmaatregel bij het bevoegde gezag in te dienen. Gelet op het vorenstaande bestaat er derhalve geen reden voor het oordeel dat verweerder met het oog op de bezwaren van appellanten aan de hier in het geding zijnde vergunningen voorschriften diende te verbinden of deze vergunningen diende te weigeren.
2.6. In hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005