200408572/1.
Datum uitspraak: 6 april 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Openluchttheater De Goffert Open", gevestigd te Nijmegen,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 11 juni 2004 heeft verweerder, onder aanzegging van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht, appellante - die het openluchttheater De Goffert exploiteert op het perceel Steinweg 2 te Nijmegen - gelast voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) niet langer te overtreden. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per gebeurtenis. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 15.000,00.
Bij besluit van 1 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, ing. P.J. van der Voorn en mr. I.M.I. van den Bergh, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge het vierde lid stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau op de gevel van woningen niet meer bedraagt dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, de avond- en de nachtperiode.
2.2. Appellante stelt dat verweerder een preventieve last onder dwangsom heeft opgelegd, nu niet eerder is gehandeld in strijd met voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit. In dit verband heeft zij betoogd dat niet is voldaan aan de voor het opleggen van een preventieve last onder dwangsom geldende voorwaarden, aangezien de last in algemene bewoordingen is gesteld en er geen sprake is van een concreet gevaar dat op korte termijn voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit zal worden overtreden waardoor ernstige schade kan ontstaan.
2.2.1. Blijkens de stukken zijn op 30 april 2004 tijdens het zogeheten "Queensize festival" geluidmetingen verricht. Uit de geluidmetingen blijkt dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit gestelde equivalente geluidgrenswaarden op de gevel van woningen van 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de avond- en de nachtperiode zijn overschreden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze geluidmetingen ondeugdelijk zijn. Verweerder heeft naar aanleiding van de op 30 april 2004 geconstateerde overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit, en derhalve in zoverre bevoegdelijk, de bestreden last onder dwangsom opgelegd. Van een preventieve last onder dwangsom is geen sprake. Het beroep van appellante mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.3. Appellante heeft betoogd dat de opgelegde last onder dwangsom ten onrechte aan haar is gericht, aangezien niet zij, maar de organisator van het "Queensize festival" als overtreder moet worden aangemerkt.
2.3.1. Niet in geschil is dat appellante de exploitante is van de onderhavige inrichting, zodat zij degene is die de inrichting drijft als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Zij moet ervoor zorgen dat de met het Besluit strijdige situatie wordt beëindigd. Verweerder heeft appellante dan ook op goede gronden beschouwd als degene aan wie de bestreden last onder dwangsom kan worden opgelegd. Of een dergelijke last onder dwangsom mogelijkerwijs ook aan de organisator van het "Queensize festival" zou kunnen worden opgelegd, is daarbij niet van belang.
2.4. Appellante heeft betoogd dat verweerder niet in redelijkheid een last onder dwangsom heeft kunnen opleggen. In dit verband heeft zij aangevoerd dat op 30 april 2004 tijdens het "Queensize festival" vele geluidproducerende activiteiten in de omgeving van de inrichting plaatsvonden en dat niemand heeft geklaagd over geluidoverlast. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de organisator van een evenement in het openluchttheater opzettelijk de geluidvoorschriften kan overtreden.
2.4.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.2. Het belang dat voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit beoogt te beschermen, namelijk een acceptabele geluidkwaliteit in de directe omgeving van de inrichting, in de zin van geluidbeleving en risico's voor de gezondheid voor personen, is in het onderhavige geval gediend met de beëindiging van de met het Besluit strijdige situatie. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder voornoemd belang niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van appellante bij de voortduring van de overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit. Ook de omstandigheid dat de overtreding is geconstateerd tijdens het "Queensize festival" kan appellante niet baten, nu verweerder haar - naar aanleiding van het vermoeden dat geluidgrenzen soms werden overschreden - uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd dat op 30 april 2004 controlemetingen zouden worden uitgevoerd en nu de opgelegde last niet in het bijzonder betrekking heeft op het "Queensize festival" of daarmee vergelijkbare gelegenheden.
2.5. Appellante heeft betoogd dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking. In dit verband heeft appellante gewezen op de slechte financiële situatie waarin zij verkeert.
2.5.1. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de overtreding en de mate waarin de dwangsom een voldoende financiële prikkel geeft om herhaling van de overtreding te voorkomen. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.6. Appellante heeft betoogd dat verweerder met twee maten meet, aangezien hij niet handhavend optreedt terzake van de geluidhinder veroorzaakt door het nabijgelegen "Stadion De Goffert".
2.6.1. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in een situatie die vergelijkbaar is met de onderhavige niet handhavend optreedt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005