ECLI:NL:RVS:2005:AT2797

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor autorestauratiebedrijf en bezwaar tegen milieuvergunning

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet voor het oprichten en in werking hebben van een autorestauratiebedrijf. De vergunning werd verleend op 27 april 2004, met kenmerk 3041, krachtens de Wet milieubeheer. Het besluit werd op 5 mei 2004 ter inzage gelegd. Appellant, wonend te [woonplaats], heeft op 2 juni 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit. In zijn beroep betoogt appellant dat de vergunning ten onrechte is verleend, onder andere omdat bij de wijziging van het bestemmingsplan is toegezegd dat alleen kleine en schone industrie zou worden toegelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 februari 2005 behandeld.

De Afdeling overweegt dat verweerder gehouden was om op basis van de aanvraag te beoordelen of de vergunning kon worden verleend. De vraag of een andere locatie geschikter zou zijn, is niet relevant in deze procedure. Appellant stelt verder dat de vergunning niet verleend had mogen worden op basis van een globale tekening, maar de Afdeling oordeelt dat de overgelegde plattegrondtekeningen voldoende inzicht bieden voor de beoordeling van de milieu-effecten. Appellant heeft niet aangetoond dat de tekeningen gebreken vertonen die een zorgvuldige beoordeling in de weg staan.

Daarnaast betoogt appellant dat verweerder niet heeft onderkend dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het ontwerp van het besluit. De Afdeling stelt vast dat de procedure correct is gevolgd en dat de bezwaren van appellant inhoudelijk zijn behandeld. Ook de stelling dat de inrichting al 14 jaar zonder vergunning in werking is, wordt door de Afdeling verworpen, omdat dit niet relevant is voor de rechtmatigheid van de huidige vergunning. Uiteindelijk concludeert de Afdeling dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200404567/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2004, kenmerk 3041, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een autorestauratiebedrijf aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 5 mei 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door H. Noordzij en P. Baas, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. Voorts is vergunninghouder daar als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat ten onrechte vergunning is verleend voor de naast zijn perceel gelegen inrichting, mede omdat bij de wijziging van het bestemmingsplan is toegezegd dat alleen kleine en schone industrie zou worden toegelaten.
2.1.1.    De Afdeling overweegt dat verweerder was gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie een vergunning krachtens de Wet milieubeheer kon worden verleend. Of een andere locatie wellicht meer geschikt is voor vestiging van de inrichting is een vraag van planologische aard, die hier geen rol speelt. Om die zelfde reden komt in deze procedure geen belang toe aan toezeggingen die zouden zijn gedaan in het kader van de wijziging van het bestemmingsplan.
2.2.    Appellant voert aan dat verweerder de vergunning niet had mogen verlenen op basis van een globale tekening, zonder kennis te nemen van de exacte indeling van de inrichting.
2.2.1.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij de aanvraag overgelegde plattegrondtekeningen voldoende inzicht bieden voor beoordeling van de gevolgen van de uitbreiding van de inrichting voor het milieu. Aldus heeft verweerder het niet nodig geacht vergunninghouder op te dragen nadere gegevens daaromtrent te verschaffen dan wel een tekening over te leggen met een meer exacte beschrijving van de inrichting.
2.2.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in redelijkheid op voormeld standpunt kunnen stellen. Niet is gebleken van een wettelijke verplichting nadere gegevens te verschaffen dan wel een meer exacte beschrijving van de inrichting over te leggen. Bovendien heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de overgelegde tekeningen zodanige onjuistheden of gebreken bevatten dat daarop geen zorgvuldige beoordeling kon worden gebaseerd. Deze beroepsgrond faalt.
2.3.    Appellant betoogt voorts dat verweerder niet heeft onderkend dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het ontwerp van het besluit.
2.3.1.    De Afdeling stelt vast dat verweerder bij de totstandkoming van het besluit terecht de in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Die procedure voorziet niet in een bezwaarschriftenfase, zoals appellant kennelijk meent, maar opent voor een ieder de mogelijkheid om bedenkingen in te brengen tegen het ontwerp van het besluit, waarna beroep open staat tegen het besluit. De bezwaren die door appellant in zijn brief van 4 maart 2004 zijn opgeworpen tegen het ontwerp van het besluit heeft verweerder inhoudelijk als bedenkingen behandeld en gemotiveerd weerlegd. Het betoog treft geen doel.
2.4.    Appellant voert tevens aan dat verweerder niet heeft onderkend dat de inrichting reeds 14 jaar zonder milieuvergunning in werking is en hij reeds gedurende lange periode overlast daarvan ondervindt ten aanzien waarvan verweerder handhavend had moeten optreden. Daarbij merkt hij op dat niet van hem kan worden verlangd kosten te maken om aan te tonen dat sprake is van overlast.
2.4.1.    De Afdeling stelt voorop dat in deze beroepsprocedure uitsluitend de rechtmatigheid van de oprichtingsvergunning ter beoordeling staat. Of de inrichting tot dusverre rechtmatig in werking was, ziet op een voorafgaande situatie die thans niet aan de orde is. Dit geldt evenzeer voor het betoog dat verweerder heeft miskend dat reeds geruime tijd overlast wordt ondervonden en daartegen onvoldoende handhavend is opgetreden.
2.5.    Appellant betoogt dat binnen een straal van 50 meter van het op te richten bedrijf niet alleen hij, maar ook anderen overlast zullen ondervinden.
2.5.1.    Appellant heeft niet beargumenteerd welke overlast hij verwacht te ondervinden van de inrichting. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat vergunninghouder de aan het besluit verbonden voorschriften, ter voorkoming dan wel voldoende beperking van mogelijke overlast, niet kan naleven. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
2.6.    Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
157-428.