200405961/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te 's-Hertogenbosch,
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Bij besluit van 23 december 2003, kenmerk SO/Mil/033520235 heeft verweerder ingestemd met het saneringsplan ingevolge de Wet bodembescherming voor de [locatie] te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 25 mei 2004, kenmerk SO/JUR 1659, verzonden op 28 mei 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2004, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, en ing. W. Krote, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Miltop Ecotech B.V." mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te 's-Hertogenbosch, en ir. W.A.M. Kerkhof, gemachtigde, als partij gehoord.
2.1. In artikel 88 van de Wet bodembescherming is onder meer bepaald dat de gemeente 's-Hertogenbosch wordt gelijkgesteld met de provincie voor de toepassing van artikel 39 van deze wet.
In het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming is onder meer bepaald dat het saneringsplan de instemming behoeft van gedeputeerde staten.
2.2. Appellante voert aan dat verweerder haar bezwaren inzake de bereikbaarheid van haar percelen, geurhinder, explosiegevaar alsmede zettingsgevaar voor de aanwezige opstallen ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Zij is van mening dat deze aspecten een rol dienen te spelen bij de instemming met een saneringsplan.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming dient degene die de bodem saneert de sanering zodanig uit te voeren dat daardoor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, worden behouden of hersteld, tenzij zich omstandigheden voordoen als bedoeld in het derde lid.
Artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming bepaalt, voorzover hier van belang dat een saneringsplan de instemming behoeft van gedeputeerde staten, die slechts met het plan instemmen indien door de daarin beschreven sanering naar hun oordeel wordt voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 bepaalde.
De door appellanten aangevoerde bezwaren hebben geen betrekking op aspecten die verweerder bij zijn besluit over de instemming met het saneringsplan dient te betrekken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellante ingediende bezwaren ongegrond moesten worden verklaard. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005