ECLI:NL:RVS:2005:AT2780

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200409439/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Barger Oosterveld Noordoost, T-Splitsing door gemeenteraad Emmen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Barger Oosterveld Noordoost, T-Splitsing" door de gemeenteraad van Emmen, vastgesteld op 22 april 2004. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe heeft op 12 oktober 2004 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant, een bewoner van het perceel aan [locatie 2], heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 23 november 2004. De zaak is behandeld op 18 maart 2005, waarbij zowel appellant als vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeenteraad aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen het toetsingskader uiteengezet. De Afdeling oordeelt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellant stelt dat de goedkeuring onterecht is verleend, omdat de motivering en belangenafweging onvoldoende zouden zijn. Hij vreest voor lichthinder door de aanleg van de T-splitsing, die is verplaatst naar de percelen [locatie 1] en [locatie 2].

De Afdeling concludeert dat de noodzaak voor de tweede ontsluitingsweg aannemelijk is gemaakt en dat de gemeenteraad voldoende heeft gemotiveerd waarom de T-splitsing op de gekozen locatie is aangelegd. De belangen van appellant zijn afgewogen tegen het algemeen belang, en de Afdeling oordeelt dat de hinder die appellant kan ondervinden niet zo groot is dat dit de goedkeuring van het plan in de weg staat. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de goedkeuring van het bestemmingsplan door de verweerder.

Uitspraak

200409439/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2004 heeft de gemeenteraad van Emmen het bestemmingsplan "Barger Oosterveld Noordoost, T-Splitsing" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 oktober 2004, no. 6.2/2004004805, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. B.F. Bult, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar dhr. F. Agteres, ambtenaar van de gemeente, namens de gemeenteraad van Emmen, gehoord.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.2.    Het plan voorziet in de aanleg van een T-splitsing ter hoogte van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] ten behoeve van de ontsluiting van een woonwijk.
Standpunt van appellant
2.3.    [appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Aan het besluit liggen volgens hem geen deugdelijke motivering en evenredige belangenafweging ten grondslag. Appellant voert daartoe aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom na verscheidene verschuivingen van de plaats van de T-splitsing deze uiteindelijk voor zijn perceel moet worden geplaatst en waarom zijn belangen minder zwaar wegen dan het algemeen belang of de belangen van zijn buren. Appellant vreest voor lichthinder.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder is van mening dat de gemeenteraad de plaats van de voorgenomen T-splitsing voldoende beargumenteert.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het plangebied ligt ten oosten van de Sint Gerardusstraat en ten noorden van de Splitting, ter hoogte van de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. Het bestemmingsplan voorziet in een T-splitsing, welke de tweede ontsluiting van de nieuwe woonwijk ten oosten van de Sint Gerardusstraat vormt.
2.5.2.    Appellant is bewoner van het perceel aan de [locatie 2].
2.5.3.    Uit de stukken is gebleken dat de splitsing in eerste instantie meer noordelijk zou worden aangelegd, op ongeveer 20 meter van de aftakking van de Sint Gerardusstraat op de Parkstraat. De gemeenteraad achtte deze meer noordelijke aansluiting van de woonwijk met de Sint Gerardusstraat echter ongewenst uit het oogpunt van verkeersveiligheid, omdat een dergelijke aansluiting tot gevolg zou hebben dat meer gebruik gemaakt wordt van de noordelijke aansluiting van de Sint Gerardusstraat met de Rondweg. Het gebruik van de zuidelijke aansluiting met de Rondweg is volgens hem meer wenselijk, omdat daar verkeerslichten staan. Bovendien zou een noordelijke ligging van de T-splitsing tot gevolg hebben dat een kruispunt zou ontstaan met de Parkstraat of dat sluipverkeer van die straat gebruik zou maken, terwijl de Parkstraat is bedoeld voor bestemmingsverkeer, zo stelt de gemeenteraad. Door een meer noordelijke ontsluitingsweg zou deze straat volgens de gemeenteraad derhalve een doorgaande weg worden, wat hij niet wenselijk acht omdat de Parkstraat voornamelijk wordt gebruikt door leerlingen van een basisschool.
Vervolgens is de T-splitsing in zuidelijke richting verlegd. Volgens de gemeenteraad spelen sociale, maatschappelijke en verkeerstechnische overwegingen ook een rol bij de keuze voor de meer zuidelijke ligging van de splitsing. Door de ontsluitingsweg meer zuidelijk aan te leggen, wordt de nieuwe woonwijk meer bij de oude kern betrokken en ligt de oude kern op loop- en fietsafstand van de nieuwe woonwijk, zo stelt de gemeenteraad.
Door de verlegging in zuidelijke richting kwam de splitsing tegenover het perceel [locatie 1] te liggen. Naar aanleiding van bezwaren van de bewoners van het pand op dit perceel is de T-splitsing vervolgens enigszins in noordelijke richting opgeschoven zodat de splitsing tegenover de percelen [locatie 1] en [locatie 2] komt te liggen. Deze plaats van de T-splitsing ligt volgens de gemeenteraad in de rede omdat hierdoor de eventuele hinder evenredig gespreid wordt tussen het perceel [locatie 2] van appellant en het perceel [locatie 1] van zijn buren. De hinder wordt volgens de gemeenteraad voorts beperkt door het instellen van een 30 kilometer-zone en de aanleg van een bocht in de splitsing zodat de verkeerssnelheid wordt afgeremd. Door de thans voorziene ligging van de splitsing ontstaan twee extra bouwkavels, maar dit is volgens de gemeenteraad slechts een gevolg van de verschuiving van de splitsing ten behoeve van voornoemde belangen en speelde in de belangenafweging omtrent de ligging van de T-splitsing geen rol.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De noodzaak van een tweede ontsluitingsweg ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijk is voldoende aannemelijk gemaakt. Niet gebleken is dat de feiten die de gemeenteraad aan de keuze voor de in het plan opgenomen plaats van de T-splitsing ten grondslag heeft gelegd onjuist zijn. In dit verband is tevens van belang dat appellant de juistheid van deze feiten wel betwist maar deze stelling niet nader toelicht door het aandragen van gegevens die aanleiding geven aan de juistheid hiervan te twijfelen.
Gelet op de uit overweging 2.5.3. blijkende afweging is voorts niet aannemelijk dat geen belangenafweging ten grondslag ligt aan de keuze voor de plaats van de T-splitsing dan wel dat deze keuze niet is gemotiveerd.
Hoewel de gekozen plaats van de T-splitsing voor appellant nadelige gevolgen met zich kan brengen omdat de verkeerssituatie ter hoogte van zijn woning wijzigt is niet gebleken dat de hinder die dit met zich kan brengen zo groot is dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het belang bij de aanleg van een ontsluitingsweg zwaarder weegt dan de belangen van appellant bij het voorkomen van elke lichthinder.
De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat niet gebleken is dat het standpunt van verweerder dat door de huidige plaats van de T-splitsing de eventuele hinder evenredig wordt verdeeld tussen appellant en zijn buren onjuist is.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman    w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
317-481.