ECLI:NL:RVS:2005:AT2774

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501477/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom wegens niet-naleving van milieuvriendelijke voorschriften

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Powertec Services B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan Powertec is opgelegd wegens het niet naleven van een milieuvriendelijk voorschrift uit de verleende vergunning op basis van de Wet milieubeheer. De last onder dwangsom, die is vastgesteld op € 200,00 per dag met een maximum van € 4000,00, is opgelegd omdat Powertec niet de meest energie-arme technieken heeft toegepast bij de verlichting in hun bedrijfspand.

Powertec heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 1 maart 2005 is het verzoek behandeld, waarbij Powertec werd vertegenwoordigd door gemachtigden en de gemeente door een ambtenaar. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de vergunning die aan Powertec is verleend, ook geldt voor de verplichtingen die aan de vergunning zijn verbonden, ongeacht wie de verlichting heeft aangebracht. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de gemeente bevoegd is om handhavend op te treden bij overtredingen van de vergunningseisen.

De Voorzitter heeft echter ook rekening gehouden met het algemeen belang en de belangen van Powertec. Gezien de omstandigheden heeft de Voorzitter besloten om de last onder dwangsom te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan Powertec en het vergoeden van het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van milieuwetgeving, maar ook de mogelijkheid om in bepaalde gevallen voorlopige voorzieningen te treffen.

Uitspraak

200501477/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Powertec Services B.V.", gevestigd te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2005, kenmerk I-04.30324\v&h, heeft verweerder aan verzoekster onder meer een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd wegens het niet naleven van voorschrift F.1.2. van de haar op 15 oktober 2003 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. De dwangsom is vastgesteld op € 200,00 per dag. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 4000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen bij faxbericht van 16 februari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door P.W.C.M. Lammers en R. van der Pol, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door T.H. van Donge, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 15 oktober 2003, kenmerk 5585, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van de levering, opslag, demontage en montage van noodstroom en warmtekrachtinstallaties aan de Aarbergerweg 9 c te Rijsenhout. Op 8 juli 2004 heeft verzoekster een melding krachtens artikel 8.19 van de Wet milieubeheer ingediend, ter uitbreiding van de inrichting. Tijdens een controle van gemeentewege is onder meer geconstateerd dat bij de plafondverlichting in de nieuw gebouwde bedrijfshal niet de meest energie-arme techniek is toegepast.
2.2.    Voorschrift F.1.2. luidt als volgt:
Bij vervanging van oude of plaatsing van nieuwe toestellen, installaties en verlichtingsapparatuur (inclusief lampen) moeten de energie-armste technieken worden toegepast.
2.3.    Verzoekster bestrijdt dat zij dit voorschrift heeft overtreden. Zij stelt dat het voorschrift niet van toepassing is, omdat de verhuurder van het pand waar zij gevestigd is, de verlichting heeft aangebracht.
2.3.1.    Ingevolge artikel 8.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt ervoor zorg dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
2.3.2.    Met verweerder overweegt de Voorzitter dat tegen het besluit van 15 oktober 2003 geen beroep is ingesteld, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is. Gelet op voormeld artikel 8.20, eerste lid, is het aan de vergunning verbonden voorschrift F.1.2. op haar van toepassing en dient zij voor naleving ervan zorg te dragen. De omstandigheid dat de verhuurder van het pand de verlichting heeft aangebracht, maakt dat niet anders. Het verzoek treft in zoverre geen doel.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Verzoekster voert aan dat de tijd waarbinnen zij de investering die zij voor de aanpassing van de verlichting moet doen, kan terugverdienen, doordat met de nieuw aan te brengen verlichting energie bespaard wordt, zodanig lang is, dat het afdwingen van die investering niet redelijk is. Volgens haar bedraagt de desbetreffende tijdsspanne namelijk meer dan vijf jaar, nu reeds verlichting aanwezig is. Zij beroept zich in dit verband op de circulaire "Energie in de milieuvergunning", van de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische Zaken van oktober 1999.
2.5.1.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting gaat verweerder uit van een terugverdientijd van slechts 3,2 jaar. In dat verband heeft hij erop gewezen dat het voorschrift al gold voordat de verlichting werd aangebracht. Volgens verweerder is het aan verzoekster te wijten dat bij het aanbrengen van de verlichting er niet op is toegezien dat de meest energie-arme apparatuur werd gebruikt.
2.5.2.    De Voorzitter is van oordeel dat de onderhavige procedure zich er niet voor leent om vast te stellen welke terugverdientijd is gemoeid met de door de last onder dwangsom afgedwongen investering.
2.6.    Gelet hierop en in aanmerking genomen dat er vanuit een oogpunt van bescherming van het milieu geen grote bezwaren tegen bestaan wanneer de bestaande verlichting nog enige tijd in werking blijft, ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer van 19 januari 2005, kenmerk I-04.30324\v&h, voorzover het de last onder dwangsom wegens het niet naleven van voorschrift F.1.2. van de vergunning van 15 oktober 2003 betreft, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 111,71; het bedrag dient door de gemeente Haarlemmermeer te worden betaald aan verzoekster;
III.    gelast dat de gemeente Haarlemmermeer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Sparreboom
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005
195-433.