ECLI:NL:RVS:2005:AT2773

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406350/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H.B. van der Meer
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van subsidie door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam na eigendomsoverdracht aan woningcorporatie

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een subsidie door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellanten ontvingen op basis van de Verordening geldelijke steun voor voorzieningen aan particuliere huurwoningen in 1989. In totaal werd er een bijdrage van ƒ 511.847,00 (€ 232.266,04) verstrekt. In 2001 wijzigde het college deze bijdrage en vorderde 75% terug, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij de panden in eigendom hadden overgedragen aan woningcorporatie 'Woningstichting De Key' in 1996. Appellanten stelden dat het stadsdeel een beleid hanteerde waarbij geen terugvordering plaatsvond als de overdracht aan een woningcorporatie gebeurde binnen tien jaar na de subsidie. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, maar appellanten gingen in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat appellanten erop mochten vertrouwen dat de subsidie niet zou worden teruggevorderd bij overdracht aan een woningcorporatie. De Raad stelde vast dat het college in strijd met de rechtszekerheid had gehandeld door de terugvordering door te zetten, ondanks dat het college op de hoogte was van de eigendomsoverdracht. De rechtbank had dit miskend. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van het college werd herroepen. De Raad van State bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en veroordeelde het dagelijks bestuur tot vergoeding van proceskosten aan appellanten.

Uitspraak

200406350/1.
Datum uitspraak: 30 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 17 en 19 mei 1989 en 3 augustus 1989 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) op grond van de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen Amsterdam 1987 (hierna: de Verordening) aan appellanten een bijdrage-ineens verstrekt voor voorzieningen aan de woningen aan de [locaties] van in totaal ƒ 511.847,00 (€ 232.266,04).
Bij besluit van 17 augustus 2001 heeft het college de aan appellanten verstrekte bijdrage-ineens gewijzigd vastgesteld en 75% van de bijdrage teruggevorderd.
Bij besluit van 14 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 september 2004 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.J. Smale, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Burg, ambtenaar van de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening kan aan een eigenaar een bijdrage-ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van voorzieningen aan te verhuren of verhuurde woningen.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, wordt de bijdrage-ineens toegekend onder de voorwaarde dat de eigenaar het onroerend goed niet onder bijzondere titel in eigendom overdraagt binnen tien jaren na uitbetaling van de bijdrage-ineens.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, voorzover thans van belang, is het college, bij overtreding van de voorwaarde als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, bevoegd de verstrekte bijdrage-ineens terug te vorderen, zulks met een maximum van 75% in het eerste jaar na de verstrekking en daarna met een aflopend percentage per jaar volgens een in deze bepaling neergelegde tabel.
Ingevolge het tweede lid, voorzover thans van belang, heeft de eigenaar een meldingsplicht indien van de voorwaarde als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, wordt afgeweken.
Ingevolge het derde lid wordt bij niet naleven van de meldingsplicht, ongeacht het aantal verstreken jaren, 75% van de verstrekte bijdrage-ineens teruggevorderd.
2.2.    Het college heeft de aan appellanten verstrekte bijdrage-ineens gewijzigd vastgesteld en 75% van de bijdrage teruggevorderd, omdat appellanten in strijd met de ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de Verordening aan de subsidie verbonden voorwaarde niet hebben gemeld dat zij op 16 december 1996 de panden waarvoor de bijdrage-ineens was verstrekt in eigendom hebben overgedragen aan de stichting "Woningstichting De Key", gevestigd te Amsterdam (hierna: De Key).
2.3.    Appellanten betogen dat de bijdrage-ineens ten onrechte is teruggevorderd, omdat het stadsdeel als beleid hanteert dat wanneer een eigenaar het onroerend goed binnen tien jaren na uitbetaling van de bijdrage-ineens onder bijzondere titel in eigendom overdraagt aan een woningcorporatie, de verleende bijdrage-ineens niet wordt teruggevorderd.
2.3.1    Blijkens het verslag van de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie van 29 november 2001 heeft S.C.H. Fiedeldeij, ambtenaar van de gemeente Amsterdam, namens het college verklaard dat de gemeente vroeger oude panden aankocht om deze op te knappen en voor verdere exploitatie aan woningcorporaties verkocht. In een dergelijk geval werd van de eigenaar, zoals werd bepaald in de Verordening, geen subsidie teruggevorderd. De gemeente heeft deze taak aan de woningcorporaties overgedragen. Afspraak is, aldus de verklaring van Fideldeij, dat in dergelijke gevallen de woningcorporaties dan ook geen subsidie behoeven terug te betalen. Voorts blijkt uit telefoonnotities uit de projectadministratie van Woningstichting De Key, dat door dhr. Annyas, ambtenaar van de gemeente Amsterdam, is verklaard dat in het verleden aan particulieren verleende subsidies geen probleem opleveren wanneer de met subsidie opgeknapte panden worden verkocht aan een woningcorporatie. Slechts wanneer de woning overgaat van een particulier op een particulier wordt de verleende subsidie teruggevorderd. Gelet op deze uitlatingen van ambtenaren van de gemeente Amsterdam moet het er voor worden gehouden dat de gemeente destijds het beleid voerde dat wanneer een eigenaar het onroerend goed binnen tien jaren na uitbetaling van de bijdrage-ineens onder bijzondere titel in eigendom overdraagt aan een woningcorporatie, de verleende bijdrage-ineens niet wordt teruggevorderd.
2.4.    Nu het er in deze procedure voor moet worden gehouden dat appellanten ervan uit mochten gaan dat wanneer een eigenaar het onroerend goed binnen tien jaren na uitbetaling van de bijdrage-ineens onder bijzondere titel in eigendom overdraagt aan een woningcorporatie, het college geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid de verleende bijdrage-ineens terug te vorderen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Verordening, heeft het college in strijd met de rechtszekerheid gehandeld door ondanks dat het ervan op de hoogte was dat het eigendom aan de woningcorporatie was overgedragen, aan hen tegen te werpen dat zij de verkoop van hun panden niet hebben gemeld en toepassing te geven aan de in het derde lid vervatte uitzondering op het eerste lid, te weten dat 75% van de bijdrage-ineens wordt teruggevorderd. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen appellanten overigens naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de beslissing op bezwaar vernietigen, het besluit van 17 augustus 2001 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit.
2.6.    Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2004, AWB 02/1445 VEROR;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2002, BWE/PJZ JZ-01-0015;
V.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 17 augustus 2001, 01/8410;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII.    gelast dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 370,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005
47-362.