200500517/2.
Datum uitspraak: 22 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Yarden Facilitair B.V.", handelend onder de naam Crematorium Daelwijck, gevestigd te Meppel,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2004, kenmerk DSO 04122575/Wm 5200.4, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de Stichting Utrechtse Lijnbesturingsbanen een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor onder meer activiteiten met radiografisch bestuurde modelauto's, activiteiten met lijnbestuurde modelvliegtuigen met verbrandingsmotoren en technische activiteiten met onder andere modelvliegtuigbouw op het perceel Floridadreef 17 te Utrecht. Dit besluit is op 8 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 17 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2005. Bij eerstgenoemde brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door J.H.M. Kerp, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is de Stichting Utrechtse Lijnbesturingsbanen, vertegenwoordigd door mr. F. van der Brug, advocaat te Utrecht, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster heeft bij brief van 18 november 2004 een bedenkingenschrift ingediend tegen het ontwerp van het besluit. Dit bedenkingenschrift heeft betrekking op de locatiekeuze van de inrichting en de ontoereikendheid van het akoestisch onderzoek; volgens verzoekster zijn de begraafplaats en het crematorium ten onrechte niet in dit onderzoek betrokken. Verweerder heeft het bedenkingenschrift op 22 november 2004 ontvangen. Blijkens de kennisgeving van het ontwerpbesluit heeft het ontwerp vanaf 20 oktober 2004 ter inzage gelegen, zodat tot en met 17 november 2004 bedenkingen konden worden ingediend. Verzoekster heeft derhalve buiten de wettelijke termijn van artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht schriftelijke bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Uit de stukken blijkt dat op 10 november 2004 een hoorzitting is gehouden waar onder meer door een vertegenwoordiger van het Uitvaartcentrum Utrecht mondelinge bedenkingen zijn ingebracht, die betrekking hebben op de locatiekeuze van de inrichting. De Voorzitter neemt voorshands aan dat deze vertegenwoordiger zijn bedenkingen mede namens verzoekster heeft ingediend. Om die reden gaat de Voorzitter er vooralsnog van uit dat verzoekster in zoverre door de Afdeling in haar beroep kan worden ontvangen.
2.3. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Verzoekster heeft de gronden inzake de aan de vergunning verbonden piekgeluidgrenswaarden en de ontoereikendheid van het akoestisch onderzoek niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit heeft ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoekster redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren. In zoverre ziet de Voorzitter dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Verzoekster betoogt dat de in geding zijnde locatie niet geschikt is voor de activiteiten van de inrichting vanwege de directe nabijheid van de begraafplaats en het daarnaast gelegen crematorium.
De Voorzitter overweegt dat verweerder is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol. Hetgeen verzoekster aanvoert kan dan ook niet leiden tot schorsing van het bestreden besluit.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2005