ECLI:NL:RVS:2005:AT1999

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404356/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluit tot weigering vrijstelling voor verhoging goothoogte woning

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot herziening van een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meppel. Het college had op 6 maart 2002 het verzoek van appellant om herziening van het besluit van 11 november 1999 afgewezen, waarbij de weigering om vrijstelling te verlenen voor het verhogen van de (goot)hoogte van de woning op het perceel te Meppel was gehandhaafd. De rechtbank Assen had eerder, op 17 mei 2004, het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld bij een nieuwe aanvraag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant in zijn nota van 22 januari 2001 geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden had aangedragen. Het rapport van Adviesbureau ’t Hart, waar appellant naar verwees, was niet als nieuw feit aan te merken, aangezien appellant bekend was met dit rapport voordat de termijn voor beroep tegen het eerdere besluit was verstreken.

De Raad van State concludeerde dat het college de afwijzing van het verzoek om herziening terecht had gehandhaafd en dat het hoger beroep van appellant ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van het college in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten bij het indienen van een herzieningsverzoek.

Uitspraak

200404356/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 17 mei 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Meppel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meppel (hierna: het college) afgewezen het verzoek van appellant om te herzien het besluit van 11 november 1999, waarbij is gehandhaafd de weigering vrijstelling te verlenen voor het verhogen van de (goot)hoogte van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 17 december 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2003 heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 12 november 2003 heeft het college de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door L. van der Wal en G. Brinksma, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid, kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2.    Appellant komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college de weigering om de bij besluit van 11 november 1999 gehandhaafde weigering tot vrijstelling voor het verhogen van de (goot)hoogte van zijn woning te herzien, heeft kunnen handhaven met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
2.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant in zijn nota van 22 januari 2001 geen melding heeft gemaakt van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het in deze nota genoemde rapport van Adviesbureau ’t Hart van 18 september 1998, welk rapport volgens appellant niet bij de beoordeling van het besluit van 11 november 1999 is betrokken - hetgeen overigens door het college gemotiveerd is betwist -, is niet als zodanig aan te merken. Appellant heeft ter zitting ook erkend dat hij bekend was met dit rapport vóórdat de termijn voor het instellen van beroep bij de rechtbank tegen het besluit van 11 november 1999 was verstreken. Van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen dat besluit heeft appellant geen gebruik gemaakt.
Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn klachten met betrekking tot gedragingen van ambtenaren, het door hem gestelde bevoegdheidsgebrek en de beweerdelijk onjuiste informatieverschaffing over het verloop van de procedure, niet reeds in het kader van een beroep tegen het besluit van 11 november 1999 aan de orde had kunnen stellen. Reeds hierom is in zoverre evenmin sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2.4.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank met recht geoordeeld dat niet staande kan worden gehouden dat het college geen toepassing heeft kunnen geven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het betoog van appellant faalt derhalve.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart    w.g. Van den Ende
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005
53-422.