200406707/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 juni 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats] en [wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 10 oktober 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend, voor zover thans van belang, voor het wijzigen van de indeling ten behoeve van het vestigen van een restaurant op de begane grond van het perceel [locatie 1] kadastraal bekend gemeente Utrecht, sectie […], nummer […] (hierna:
het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2004 heeft het college het daartegen, voorzover thans van belang, door de [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2004, verzonden op 6 juli 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 11 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 oktober 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij besluit van 1 september 2004 heeft het college een nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] genomen en het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank Utrecht doorgezonden aan de Afdeling.
Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brieven van 25 oktober 2004, 9 november 2004 en 3 januari 2005 nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat het pand [locatie 2] op grond van het ter plaatse geldende stadsvernieuwingsplan "Noordelijke Oude Stad, eerste partiële herziening" niet als horecagelegenheid mag worden gebruikt.
Ingevolge het stadsvernieuwingsplan "Noordelijke Oude Stad, eerste partiële herziening" is het perceel gelegen in het bebouwingsvlak A van het bouwblok 04-10 en heeft het de bestemming "Gemengde Doeleinden".
Ingevolge artikel 47, sub B, onder 3, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, is de horecafunctie in het pand [locatie 1] beperkt tot een restaurant op de begane grond.
2.2. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van het perceel [locatie 2] als vluchtroute voor het restaurant met zich brengt dat [locatie 2], in strijd met de bestemming, wordt gebruikt als horecagelegenheid.
2.2.1. Het betoog slaagt. Het bouwplan, dat alleen betrekking heeft op het perceel [locatie 1], dient zelfstandig te worden getoetst aan het stadsvernieuwingsplan. Bij die beoordeling dient niet het met het gebruik van de nooduitgang gepaard gaande gebruik van het naburige perceel [locatie 2] te worden betrokken, nu dat gebruik niet behoort tot het reguliere gebruik van het pand als restaurant, waarop het bouwplan ziet. Voor de stelling van [wederpartij] dat het geen reële nooduitgang zou betreffen, wordt overigens geen grondslag gevonden in de stukken, waaronder het advies van de brandweer van 28 juni 2002. De voorzieningenrechter is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het opnemen in de aanvraag om vergunning van de nooduitgang in de muur [locatie 1]/[locatie 2] tevens moet worden aangemerkt als een verzoek om vrijstelling van de planvoorschriften voor het gebruik van het perceel [locatie 2]. De voorzieningenrechter had tot de conclusie moeten komen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 47, sub B, onder 3, van de planvoorschriften.
2.2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de voorzieningenrechter bestreden besluit beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.3. Anders dan [wederpartij] in beroep heeft betoogd, bevat de door [vergunninghouder] ingediende bouwtekening onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het bouwplan niet voorziet in de vestiging van een restaurant, maar in de vestiging van een eetcafé. De op die tekening weergegeven omvang van de keuken en de lengte van het buffet zijn onvoldoende om die conclusie te kunnen trekken. Het college heeft zich daarom in de beslissing op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat er op grond van het bouwplan geen reden is om aan te nemen dat de voorgestane bestemming van restaurant niet zal worden verwezenlijkt. Het college heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan geen aanknopingspunten biedt dat ook de kelder en de eerste verdieping van het pand [locatie 1] als restaurant zullen worden gebruikt, zodat de daaromtrent in beroep naar voren gebrachte grond geen doel treft.
Voorts is gebleken noch aannemelijk geworden de stelling van [wederpartij], dat de vluchtmogelijkheden onvoldoende zijn en strijdig met de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit, mede gelet op de breedte van de geplande toegangsdeur aan de [locatie 1].
2.4. De Afdeling zal het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Ingevolge artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 1 september 2004.
2.6. Uit de uitkomst van het hoger beroep volgt dat de grondslag aan dit met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter genomen besluit is ontvallen. Het beroep tegen het besluit van 1 september 2004 is derhalve gegrond. De Afdeling zal dit besluit vernietigen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 juni 2004, in zaak nr. SBR 04/1195;
III. verklaart het door [wederpartijen] bij de rechtbank tegen het besluit van 24 maart 2004 ingestelde beroep ongegrond;
IV. verklaart het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 1 september 2004 gegrond;
V. vernietigt het besluit van 1 september 2004.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005