200405028/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting tot Bevordering van Particulier Huizenbezit Costa", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2004 in het geding tussen:
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 6 september 2001 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) aan [vergunninghouder] voor de periode tot 1 april 2004 vergunning verleend voor de exploitatie van een alcoholvrij bedrijf voor de lokaliteit op de begane grond van het pand [locatie], alsmede de bijbehorende gedoogverklaring voor de verkoop van softdrugs verstrekt.
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bestuurslid van de stichting, bijgestaan door mr. S. Pront-van Bommel, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. N. Smit, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellante is eigenares van het pand gevestigd aan de [locatie] te Amsterdam, waarin [vergunninghouder] op de benedenverdieping een coffeeshop exploiteert. De burgemeester heeft ter zitting gesteld dat op het verzoek van [vergunninghouder] tot verlenging van de inmiddels geëxpireerde vergunning en gedoogverklaring naar verwachting positief zal worden beslist. Gelet hierop heeft appellante haar belang bij de beoordeling van haar hoger beroep behouden.
2.2. Appellante heeft zich tegen de verstrekte vergunning en gedoogverklaring verzet, omdat zij meent dat de inrichting niet aan brandveiligheidsvoorschriften voldoet, alsmede reeds geruime tijd overlast veroorzaakt en gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid. Haar bezwaar is door de burgemeester niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen rechtstreeks belang zou hebben bij het besluit van 6 september 2001.
De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat de contractuele relatie die appellante met [vergunninghouder] heeft geen rechtstreekse betrokkenheid oplevert bij de aan hem verleende vergunning.
2.3. Appellante bestrijdt dit oordeel met succes. Zij heeft er op gewezen dat de verdiepingen van het pand die boven de coffeeshop zijn gelegen en die haar eveneens in eigendom toebehoren, door de aanwezigheid van de coffeeshop minder goed verhuurd kunnen worden. Hierdoor wordt de waarde van het pand in negatieve zin beïnvloed. Deze omstandigheid levert een rechtstreeks belang op van appellante bij de door de burgemeester aan [vergunninghouder] verleende vergunning en gedoogverklaring. Dat [vergunninghouder] de benedenverdieping van appellante huurt, doet hier niet aan af, omdat dit niet wegneemt dat het gebruik dat [vergunninghouder] van de benedenverdieping maakt, effecten heeft die buiten de huurverhouding bestaande belangen van appellante rechtstreeks raken.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat de burgemeester appellantes bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. De burgemeester zal met inachtneming van het voorgaande opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
2.6. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2004, AWB 03/2181 HOREC;
III. verklaart het bij de rechtbank door appellante ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 18 maart 2003, 200100302;
V. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal € 641,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005