ECLI:NL:RVS:2005:AT1965

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406871/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.R. Schaafsma
  • Ch.W. Mouton
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor lozen van afvalwater op het IJ en Zijkanaal K te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, waarbij vergunning is verleend voor het lozen van afvalwater op het IJ en het Zijkanaal K te Amsterdam. De vergunning, verleend op 6 juli 2004, was voor een periode van 10 jaar en werd ter inzage gelegd op 23 juli 2004. Appellante, Albemarle Catalysts Company B.V., heeft op 16 augustus 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit. De zaak is behandeld op 25 januari 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en enkele gemachtigden. De verweerder, de Staatssecretaris, werd vertegenwoordigd door ambtenaren van het ministerie.

Appellante betoogde dat de lozingseisen voor zeldzame aardmetalen in de vergunning te streng waren en niet in overeenstemming met de systematiek van het CIW-rapport. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het niet in strijd is met de wet om zowel in onverdunde deelstromen als in de verdunde eindstroom normen te stellen voor de concentratie van bepaalde stoffen. De Afdeling oordeelde dat de eisen aan de deelstroom noodzakelijk zijn voor de controle van de werking van de Lurgi-installatie.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De Raad van State heeft het besluit van de Staatssecretaris vernietigd voor wat betreft de normering van de lozing van zeldzame aardmetalen en heeft nieuwe lozingseisen vastgesteld. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

200406871/1.
Datum uitspraak: 23 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Albemarle Catalysts Company B.V.", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2004, kenmerk ANW 2004/4340, heeft verweerder, voor zover hier relevant, voor een periode van 10 jaar aan de rechtsvoorganger van appellante vergunning verleend krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) voor het lozen van afvalwater op het IJ en het Zijkanaal K te Amsterdam. Het besluit is ter inzage gelegd op 23 juli 2004.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 13 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 november 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Appellante heeft bij brief van 14 december 2004 een nader stuk ingediend, dat in afschrift naar verweerder is gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2005. Daar is appellante vertegenwoordigd door mr. G.J. Niezen, advocaat te Amersfoort en drs. R. Pater, ir. B. Nijland en ir. F.J.P. van der Sluis, gemachtigden. Verweerder is daar vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Gellekom en ing. J. Brokke, ambtenaren van het ministerie.
Partijen hebben over en weer zonder bezwaar van de tegenpartij nog nadere stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat de in de vergunningvoorschriften 14 en 15 opgenomen lozingseisen voor zeldzame aardmetalen te streng zijn. Zij acht  de normstelling van verweerder niet in overeenstemming met de systematiek uit het CIW- rapport "lozingseisen WVO-vergunningen". Verder voert zij aan dat verweerder uit de in de aanvraag ter indicatie genoemde lozingsgegevens ten onrechte heeft afgeleid dat die eisen naleefbaar zijn. Verder acht zij het niet nodig dat naast de lozingseis voor zeldzame aardmetalen in het effluent van de deelstroom van de Lurgi-installatie (voorschrift 15) die stof ook moet worden gemeten in het effluent van de gehele lozing (voorschrift 14) omdat daardoor dezelfde verontreiniging twee maal dient te worden gemeten.
2.2.    In vergunningvoorschrift 14 is bepaald dat bij put 5 het gemiddelde gehalte van de parameter zeldzame aardmetalen niet meer mag bedragen dan 5 mg/l als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van 10 etmaalmonsters en het maximale gehalte niet meer dan 10 mg/l in een etmaalmonster.
In vergunningvoorschrift 15 is bepaald dat bij meetpunt 6 het maximale gehalte van de parameter zeldzame aardmetalen niet meer mag bedragen dan 10 mg/l in een etmaalmonster.
2.3.    De Afdeling acht het niet in strijd met de tekst en/of het systeem van de Wvo dat in het belang van de kwaliteit van het oppervlaktewater de  concentratie van bepaalde stoffen zowel wordt genormeerd in onverdunde deelstromen als in de verdunde eindstroom. In dit geval zijn die normen aan de deelstroom gesteld ten behoeve van de controle van de goede werking van de Lurgi-installatie. Volgens het deskundigenbericht wordt dat doel hier het beste bereikt door het stellen van een specifieke eis aan de deelstroom met zeldzame aardmetalen. Gezien het deskundigenbericht ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat het reguleren van die deelstroom in dit geval onredelijk belastend is voor appellante of anderszins niet rechtmatig is.
Ter zitting en bij brief van 28 februari 2005 heeft verweerder zich bij nader inzien op het standpunt gesteld dat door de samenhang tussen de deelstroom en de eindlozing ook aan de uitgangspunten van het besluit kan worden voldaan bij een streefwaarde voor zeldzame aardmetalen in het effluent van de deelstroom van 10 mg/l als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van 10 etmaalmonsters en een lozingseis van 10 mg/l als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van 10 etmaalmonsters in het effluent van de eindstroom.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit  niet is voorbereid met de in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste zorgvuldigheid. Het beroep is daarom gegrond en het besluit dient te worden vernietigd wat betreft de lozingseisen die zijn gesteld aan zeldzame aardmetalen.
Gelet op de nader ingekomen stukken ziet de Afdeling aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op de in het dictum van deze uitspraak weergegeven wijze.
2.4.    Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 6 juli 2004, ANW 2004/4340, voorzover het de normering van de lozing van zeldzame aardmetalen betreft in de voorschriften 14, tweede lid en 15, tweede lid;
III.    bepaalt dat de gemiddelde lozingseis voor zeldzame aardmetalen in vergunningvoorschrift 14, tweede lid, 10 mg/l als voorschrijdend rekenkundig gemiddelde van 10 etmaalmonsters bedraagt en dat de streefwaarde voor zeldzame aardmetalen in vergunningvoorschrift 15, tweede lid, 10 mg/l als voorschrijdend rekenkundig gemiddelde van 10 etmaalmonsters bedraagt;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V.    veroordeelt de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2005
157.