ECLI:NL:RVS:2005:AT1942

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501380/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.M. Leurs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door de provincie Zuid-Holland

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 maart 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een onderneming gevestigd in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de provincie Zuid-Holland, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 17 januari 2005, hield in dat verzoekster een dwangsom van € 1000,00 per overtreding van voorschrift H.3, verbonden aan een vergunning van 18 mei 1999, moest betalen. Het maximum bedrag dat verbeurd kon worden was vastgesteld op € 10.000,00.

Verzoekster verzocht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat de conclusie dat geweigerde vrachten niet werden geregistreerd, onterecht was. Tijdens de zitting op 8 maart 2005, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. H.T.M. van Elk en verweerder door mr. W.R.H. Lutjes en ing. M.W.J. Verstappen, bleek dat er inmiddels een registratie van geweigerde vrachten werd bijgehouden in de inrichting.

De Voorzitter overwoog dat, gezien de aard van de verplichtingen en de reeds getroffen maatregelen door verzoekster, er geen sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200501380/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2005, kenmerk DGWM/2004/12844, heeft verweerder een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 1000,00 per keer dat voorschrift H.3, verbonden aan de vergunning van 18 mei 1999, wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 10.000,00.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 maart 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.T.M. van Elk, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W.R.H. Lutjes en ing. M.W.J. Verstappen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster voert aan dat ten onrechte is geconcludeerd dat geweigerde vrachten niet worden geregistreerd en zodoende dat voorschrift H.3 wordt overtreden.
2.2.    Ter zitting is gebleken dat in de inrichting inmiddels een registratie van geweigerde vrachten wordt bijgehouden. Gelet hierop alsmede op de aard van de verplichtingen die nodig zijn om aan de last te voldoen, namelijk het enkel registreren van geweigerde vrachten, ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekster aanvoert geen onverwijlde spoed die vereist dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen in afwachting van de beslissing van verweerder op het door verzoekster gemaakte bezwaar.
2.3.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Leurs
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2005
372.