200404481/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Behoud Aanzicht Rijksmonument voormalig gemeentehuis Eelde te Paterswolde" e.a., zetelend onderscheidenlijk wonend te Paterswolde,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 16 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo (hierna: het college), voor zover hier van belang, aan het Centraal Meldpunt Kinderopvang (hierna: het CMK) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de nieuwbouw van kantoren en de uitbreiding van een bestaande kantine op het perceel, kadastraal bekend gemeente Eelde, sectie D, nr. 2914, plaatselijk bekend Prinses Irenelaan 1a te Paterswolde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 november 2002 heeft het college, voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2005, waar [naam twee appellanten] in persoon en de overige appellanten vertegenwoordigd door eerstgenoemde, en het college, vertegenwoordigd door J.E. Ploeger, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het deel van de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2004 dat betrekking heeft op de verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning voor de nieuwbouw van kantoren en de uitbreiding van de bestaande kantine op het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Paterswolde" rusten op het perceel de bestemming "openbare gebouwen en gebouwen met bijzondere bestemming" en de bestemming "erven (behorende bij openbare gebouwen en gebouwen met bijzondere bestemming)".
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de gronden, bestemd voor doeleinden van openbaar nut, nader aangewezen voor "openbare gebouwen en gebouwen met bijzondere bestemming" op de kaart aangegeven met H, voor wat betreft bebouwing slechts worden gebruikt voor het oprichten en in stand houden van gebouwen, welke naar hun aard slechts kunnen worden bestemd en ingericht als ruimten ten dienste van religieuze, medische, sociale, culturele, onderwijs- en overheidsinstellingen, met inbegrip van bijbehorende nevenruimten, waaronder ten hoogste één dienstwoning per instelling, en ruimten voor overige voorzieningen, indien deze voor het doelmatig functioneren van de op deze gronden gevestigde instellingen noodzakelijk zijn, met uitsluiting van iedere bestemming of inrichting voor industriële doeleinden; alsmede voor het oprichten en in stand houden van andere bouwwerken, voor zover deze verband houden met de bestemming van deze gronden.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan uitsluitend wat het voorgenomen gebruik betreft niet in overeenstemming is met de geldende planvoorschriften.
2.4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.5. Vast staat dat het bestemmingsplan "Paterswolde" niet tijdig is herzien. De raad van de gemeente Tynaarlo heeft op 20 maart 2001 en op 19 april 2002 voor het perceel een voorbereidingsbesluit genomen. Ten tijde van de besluiten van 28 mei 2002 en 27 november 2002 gold het tweede voorbereidingsbesluit. Uit de stukken leidt de Afdeling af dat dit besluit is genomen teneinde de verlening van vrijstelling voor het onderhavige bouwplan mogelijk te maken.
2.6. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gemeenteraad heeft gemanipuleerd bij het nemen van de voorbereidingsbesluiten. Zij stellen daartoe dat - kort weergegeven - het college de gemeenteraad heeft voorgehouden dat het CMK bij de gemeente een schadeclaim zou indienen, indien geen planologische medewerking zou worden verleend aan het door het CMK beoogde gebruik.
2.7. Hierover wordt overwogen dat de rechtbank bij uitspraak van 16 april 2004 het aldaar ingestelde beroep tegen het besluit van de gemeenteraad van 24 september 2002, waarbij het op 19 april 2002 genomen voorbereidingsbesluit is gehandhaafd, ongegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft het door appellanten hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 25 augustus 2004 inzake no. 200404476/2 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het besluit van 24 september 2002 inmiddels rechtens onaantastbaar is geworden, zodat het er voor moet worden gehouden dat dit besluit naar inhoud en wijze van totstandkoming rechtmatig is. Het betoog van appellanten kan derhalve niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
2.8. Appellanten hebben ter zitting verklaard dat zij hun betoog betreffende de op 10 juli 2001 door het college van gedeputeerde staten van Drenthe afgegeven verklaring van geen bezwaar niet handhaven.
2.9. Met de rechtbank wordt overwogen dat de inbreuk op het geldende planologische regime gering is, zodat aan de ruimtelijke onderbouwing minder zware eisen behoeven te worden gesteld.
2.10. In de in het besluit van 28 mei 2002 opgenomen ruimtelijke onderbouwing van het project is aangegeven dat bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan "Paterswolde" de bestemming van het perceel zal worden gewijzigd in "kantoorgebouwen", op de plankaart nader aangegeven met G. Op het perceel zal alsdan van toepassing zijn artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, waarin is bepaald dat de gronden, bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf, nader aangewezen voor "kantoorgebouwen", op de kaart nader aangegeven met G, voor wat betreft bebouwing, slechts mogen worden gebruikt voor het oprichten en in stand houden van gebouwen, welke naar hun aard slechts kunnen worden bestemd en ingericht als kantoorgebouwen, met inbegrip van bijbehorende nevenruimten, waaronder ruimten voor het stallen van motorvoertuigen en fietsen, en ten hoogste één dienstwoning per bedrijf; alsmede voor het oprichten en in stand houden van andere bouwwerken, voorzover deze verband houden met de bestemming van deze gronden. In het tweede lid van deze bepaling zijn maximum bouwhoogten opgenomen.
2.11. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan voorziet in de bouw van nevenruimten in de zin van deze bepaling en dat het niet in overeenstemming is met de toekomstige voorschriften over de maximum bouwhoogte van dergelijke ruimten.
2.12. Het betoog strekt ertoe dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Vastgesteld wordt dat partijen het er over eens zijn dat het bestemmingsplan geen omschrijving bevat van het begrip 'nevenruimten'. Mede gelet op de in voormeld artikel 20, eerste lid, genoemde voorbeelden van nevenruimten, moet met de rechtbank worden geoordeeld dat in dit planvoorschrift wordt gedoeld op ruimten die in functionele zin ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Nu zowel het bestaande hoofdgebouw als de daarmee door middel van een verbindingsgang verbonden geprojecteerde nieuwbouw dienst doen onderscheidenlijk zullen doen als kantoor, is in dit geval van zodanige ondergeschiktheid geen sprake. Bedoelde nieuwbouw moet dan ook worden aangemerkt als een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw en niet als een nevenruimte in de zin van voormeld artikel 20. In dit betoog is derhalve geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing gebrekkig is.
2.13. Dat laatste geldt wel voor de door appellanten eerder gestelde parkeeroverlast als gevolg van de realisering van het bouwplan. Nu de rechtbank het besluit van 27 november 2002, voor zover dit betrekking heeft op de verlening van de vrijstelling en de bouwvergunning, reeds heeft vernietigd op grond van de overweging dat de motivering van het besluit op het punt van de parkeersituatie onvoldoende is, vormt dit echter onvoldoende aanleiding voor een gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.14. Gelet op de ruime afstand tot de woningen van appellanten, faalt tot slot het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de realisering van het bouwplan leidt tot een zodanige inbreuk op de privacy van appellanten dat het college bij afweging van de betrokken belangen de verleende vrijstelling niet had kunnen handhaven.
2.15. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank van 16 april 2004 dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2004, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005