200407092/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sevenum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 juli 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sevenum.
Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sevenum (hierna: het college) appellant vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een carport op het perceel [locatie] te Sevenum.
Bij besluit van 10 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2004, verzonden op 22 juli 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 december 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.C.E. van den Hombergh, advocaat te Venlo, is verschenen. Het college is niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan 'Kern Sevenum' rust op het perceel waarop de bouwaanvraag betrekking heeft de bestemming 'Woondoeleinden W'.
Ingevolge artikel 2.02, lid 3.B., onder 1., van de planvoorschriften geldt voor de bouw van bijgebouwen dat de voorgevel wordt geplaatst in of achter de bouwgrens.
Ingevolge artikel 2.02, lid 5., onder b., van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in lid 3.B., onder 1., vrijstelling verlenen.
2.2. De bouwaanvraag van appellant ziet op de bouw van een carport vóór de bouwgrens bij zijn woning aan de [locatie] te Sevenum, zodat het bouwplan in strijd is met artikel 2.02, lid 3.B., onder 1., van de planvoorschriften.
2.3. Het college heeft geweigerd om van de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 2.02, lid 5., onder b., van de planvoorschriften gebruik te maken, omdat de carport niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Blijkens het door het college ingewonnen welstandsadvies zal de carport door de situering vóór de bouwgrens en in een bocht van de [locatie], het straatbeeld zeer negatief beïnvloeden.
2.4. Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college op basis van het welstandsadvies niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om gebruik te maken van de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen. Het standpunt van appellant dat het welstandsadvies onvoldoende is gemotiveerd wordt, gelet op het navolgende, niet gevolgd.
De stelling van appellant dat de welstandscommissie er aan voorbij is gegaan dat in zijn woonstraat en in de directe omgeving daarvan zich vergelijkbaar gesitueerde carports bevinden, treft geen doel. Die carports dateren, zo heeft het college verklaard, uit de tijd dat daarvoor nog geen bouwvergunning werd verlangd, zodat zonder welstandstoetsing kon worden gebouwd. Niet is gebleken dat dit standpunt van het college onjuist is.
Ook het standpunt van appellant dat de welstandscommissie zich opstelt als planwetgever, omdat de overwegingen van de welstandscommissie gericht zijn tegen ieder gebruik van de bestaande bouwmogelijkheden, kan niet worden onderschreven. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat hoewel het advies van de welstandscommissie het oprichten van een carport ter plaatse onmogelijk maakt, dit niet betekent dat iedere mogelijkheid om aldaar een bouwwerk op te richten uitgesloten zou zijn, omdat het college op grond van de planvoorschriften de bevoegdheid heeft om vrijstelling te verlenen.
Het beroep van appellant op de uitspraak van de Afdeling van 27 november 1998, nr. H01.98.0348 (AB 1999/355), dat een welstandstoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan, faalt eveneens, omdat het bestemmingsplan 'Kern Sevenum', gelet op genoemde planvoorschriften, de bouw van de carport zonder vrijstelling juist niet mogelijk maakt.
Ook overigens is niet gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan het besluit tot weigering van de vrijstelling ten grondslag had mogen leggen. Daarbij is nog van belang dat appellant tegenover het welstandsadvies geen rapport van een terzake deskundige heeft gesteld.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005