200406894/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 juni 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haaren.
Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaren (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de gerealiseerde uitbreiding van de dakkapel op diens woning plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats], te verwijderen.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2004, verzonden op 7 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 september 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Martens, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant noch zijn gemachtigde mr. G.C. Kooijman, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Vaststaat dat appellant niet beschikt over de vereiste bouwvergunning voor de onderhavige uitbreiding van de dakkapel op het linkerdakvlak van ongeveer 3,5 meter.
2.2. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat bij uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2002, nr.
200104455/1, het besluit van het college van 19 oktober 1999, waarbij alsnog is geweigerd appellant vergunning te verlenen voor het uitbreiden van de onderhavige dakkapel, in rechte onaantastbaar is geworden.
Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die voor het college aanleiding hadden behoren te zijn om van handhaving af te zien.
Het betoog van appellant dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat de bouwvergunning voor de uitbreiding van de dakkapel, die destijds van rechtswege is ontstaan, maar vervolgens in bezwaar alsnog is geweigerd, onherroepelijk was geworden, faalt. In de brief van het college van 31 mei 1999, waarbij appellant is bericht dat van rechtswege bouwvergunning is ontstaan, is hem tevens medegedeeld dat daartegen binnen zes weken een bezwaarschrift kan worden ingediend. Het had dan ook op de weg van appellant gelegen om bij het college na te gaan of van die mogelijkheid door derden gebruik was gemaakt, temeer omdat hij er van op de hoogte was dat zijn buren op het perceel [locatie 2] tegen de uitbreiding van de dakkapel waren. Overigens had appellant de uitbreiding grotendeels reeds vóór het indienen van de aanvraag om bouwvergunning gerealiseerd. Door zonder bouwvergunning de dakkapel uit te breiden en vervolgens zonder onherroepelijke vergunning te voltooien, heeft appellant een risico genomen waarvan de gevolgen voor zijn rekening dienen te blijven. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.4. Appellant heeft gesteld dat hij de uitbreiding van de dakkapel inmiddels heeft aangepast. In dit verband heeft het college ter zitting opgemerkt dat appellant voor deze aangepaste uitbreiding van de dakkapel in 2004 een bouwvergunning heeft aangevraagd. Met beide aspecten kan in (hoger) beroep evenwel geen rekening worden gehouden nu het hier ontwikkelingen betreft van na de beslissing op bezwaar, en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005