ECLI:NL:RVS:2005:AT0575

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406209/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing van verbod tweede woning in Veere

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 30 juni 2004 het beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Veere had op 23 mei 2003 een verzoek van de appellant om ontheffing van het verbod in de Gebruiksverordening tweede woningen Veere afgewezen. De appellant verzocht om ontheffing voor de woning aan de [locatie] te [plaats]. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing op 7 oktober 2003 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 10 februari 2005 behandeld. De appellant was in persoon aanwezig, bijgestaan door ir. G.R.W. Kymmell, terwijl het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Raad overwoog dat op basis van de Huisvestingswet en de Verordening het college bevoegd was om ontheffingen te verlenen, maar dat in dit geval de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een ontheffing. De Raad concludeerde dat de woning aan de [locatie] te [plaats] bestemd was voor permanente bewoning en dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen ontheffing te verlenen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere hardheid was die noopte tot afwijking van de verordening. De beslissing van het college om de ontheffing te weigeren werd als rechtmatig beschouwd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 maart 2005.

Uitspraak

200406209/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om ontheffing te verlenen van het verbod vervat in artikel 2, eerste lid, van de Gebruiksverordening tweede woningen Veere (hierna: de Verordening) voor de woning aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door ir. G.R.W. Kymmell, en het college, vertegenwoordigd door M.H.H. van Kempen-Huizinga en mr. J.C. Wedts de Swart, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet (hierna: de Hw), voorzover thans van belang, stelt de gemeenteraad, indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad, een huisvestingsverordening vast.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hw - voorzover hier van belang - is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders aan de bestemming tot bewoning te onttrekken.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening is het de rechthebbende op een tot permanente bewoning bestemd gebouw verboden dit gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening, voorzover thans van belang, geldt het verbod, vervat in artikel 2, niet ten aanzien van iemand die een woning als tweede woning in gebruik heeft op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening en de rechthebbende op die woning beschikt over een door burgemeester en wethouders schriftelijk verleende ontheffing op grond van de Gebruiksverordening tweede woningen, zoals vastgesteld door de raad van Domburg op 12 oktober 1993.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders van het verbod vervat in artikel 2 ontheffing verlenen en aan een zodanige ontheffing voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 6 van de Verordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 december 2004 in zaak no.
200402482/1dient aan de hand van objectieve maatstaven te worden beoordeeld of sprake is van een gebouw dat is bestemd tot permanente bewoning. Vaststaat dat de woning aan de [locatie] te [plaats] van april 1986 tot juni 1998 permanent door de ouders van appellant bewoond is geweest. Daarnaast is niet gebleken dat de woning niet voor permanente bewoning geschikt is. Gelet daarop heeft het college het standpunt kunnen innemen dat in dit geval sprake is van een tot permanente bewoning bestemd gebouw.
2.3.     Weliswaar gold voor de woning een ontheffing voor gebruik als recreatiewoning als bedoeld in artikel 3, onder a, van de Gebruiksverordening Gebouwen Domburg, zoals gewijzigd bij besluit van 10 december 1985, maar gelet op het persoonsgebonden karakter daarvan is die ontheffing door de wijziging van de feitelijke toestand in april 1986 komen te vervallen. Omdat op het moment van inwerkingtreding van de Gebruiksverordening tweede woning, zoals vastgesteld door de raad van Domburg op 12 oktober 1993, geen sprake was van gebruik van de woning als tweede woning, viel dit gebruik niet onder het overgangsrecht, zoals neergelegd in artikel 3 van die verordening, en gold het verbod tot het gebruik als tweede woning onverkort. Op het moment van inwerkingtreding van de Verordening op 5 januari 1999 werd niet voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 3 van de Verordening. Appellant beschikte immers niet over een door burgemeester en wethouders schriftelijk verleende ontheffing op grond van meergenoemde Gebruiksverordening tweede woning. Het was appellant derhalve op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening verboden de tot permanente bewoning bestemde woning te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning.
2.4.    Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de weigering ontheffing te verlenen van het verbod, vervat in artikel 2, eerste lid, van de Verordening voor de woning aan de [locatie] te [plaats] heeft kunnen handhaven. In hoger beroep is niet in geschil dat niet wordt voldaan aan de criteria die het college heeft vastgesteld voor het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 4 van de Verordening. Daarnaast vormt hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van een bijzondere hardheid, die noopte ten gunste van appellant in afwijking van de verordening te beslissen.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
91-440.