ECLI:NL:RVS:2005:AT0573

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405125/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit waterschap Peel en Maasvallei inzake bestuurscompensatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die betrekking heeft op een besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei. Het bestuur had op 4 september 2001 aan de appellant een vergoeding toegekend op basis van de Verordening bestuurscompensatie, maar dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd. De appellant had schade geleden door de verhoging van het waterpeil in de Vetpeel, veroorzaakt door de aanleg van stuwen. Het bestuur erkende dat de winterstuwstand van stuw Vet 1 in de periode van 1995 tot 2001 verkeerd was ingesteld, wat bijdroeg aan de vernatting van het perceel van de appellant. De rechtbank oordeelde dat zolang het waterschap zich aan de droogleggingsnormen hield, er geen sprake was van onevenredige schade. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het verkeerd instellen van de winterstuwstand niet als rechtmatig kon worden gekarakteriseerd. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van het waterschap werd vernietigd voor zover het bestuurscompensatie betrof. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, en het waterschap werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

200405125/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 mei 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2001 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei (hierna: het bestuur) aan appellant op grond van de Verordening bestuurscompensatie waterschap Peel en Maasvallei (hierna: de Verordening) een vergoeding toegekend van ƒ 4.650,00 (€ 2.110,08) te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij besluit van 23 augustus 2002 heeft het bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en appellant een vergoeding toegekend van ƒ 8.495,00 (€ 3.854,86), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij uitspraak van 24 maart 2003 heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 augustus 2002 vernietigd.
Bij besluit van 3 september 2003 heeft het bestuur het bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en appellant opnieuw een vergoeding toegekend van ƒ 8.495,00 (€ 3.854,86), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij uitspraak van 12 mei 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 augustus 2004 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.G.P.M. Muijres en drs. D.P. Coenen, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent het bestuur degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het door het waterschap vervullen van de taken genoemd in het reglement voor het waterschap, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.
2.2.    In 1995 heeft het bestuur aan het waterschap krachtens de van toepassing zijnde keur vergunning verleend voor het maken en behouden van twee stuwen in de Vetpeel. De stuwen zijn aangelegd met het doel verdroging van gronden gelegen in het natuurgebied Wijffelterbroek tegen te gaan. Appellant, eigenaar van een aan dit gebied grenzend perceel, heeft gesteld dat door de verhoging van het waterpeil in de Vetpeel zijn perceel is vernat waardoor hij schade lijdt. Hij heeft het bestuur verzocht die schade te vergoeden.
2.3.    Het bestuur heeft bij zijn besluit van 3 september 2003 overwogen dat indien de winterstuwstand van stuw Vet 1 vanaf de aanleg in 1995 juist zou zijn ingesteld, er geen schade zou zijn geweest als gevolg van de plaatsing van de stuwen en het daarmee gevoerde peilbeheer. Gedurende de periode 1995 - 2001 was de winterstuwstand van stuw Vet 1 door het waterschap evenwel verkeerd ingesteld. Dit heeft bijgedragen aan de vernatting van het perceel van appellant. Voor de schade die daarvan het gevolg is heeft het bestuur appellant bij dit besluit op grond van de Verordening een vergoeding toegekend.
2.4.    De rechtbank is van oordeel dat zolang het waterschap zich aan de door haar bij het peilbeheer gehanteerde droogleggingsnormen houdt, er geen sprake is van onevenredige schade aan de zijde van appellant. Het bestuur heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat zij alleen aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van de omstandigheid dat de winterstuwstand in de periode 1995 - 2001 te hoog is geweest. De door het bestuur bij het besluit van 3 september 2003 voor die schade aangeboden vergoeding kan naar het oordeel van de rechtbank de rechterlijke toets doorstaan.
2.5.    De Afdeling stelt voorop dat het algemeen bestuur van het waterschap met de Verordening een regeling heeft vastgesteld voor het bieden van bestuurscompensatie. Het gaat daarbij, blijkens ook de toelichting op de Verordening, om vergoeding van onevenredige schade die wordt, of zal worden geleden, als gevolg van het door het waterschap op rechtmatige wijze vervullen van de taken genoemd in het reglement voor het waterschap.
2.6.    Het waterschap maakt, aldus het bestuur, in het kader van het peilbeheer in de zogeheten primaire wateren, waaronder de Vetpeel, gebruik van door de Dienst Landelijk Gebied opgestelde en landelijk geaccepteerde en gebruikte droogleggingsnormen. Daardoor wordt, aldus het bestuur, gewaarborgd dat de betrokken gronden, ook na een peilaanpassing in een primair water, niet minder geschikt worden voor het reeds tevoren bestaande gebruik daarvan. Bij inachtneming van deze normen is van onevenredige schade dan ook geen sprake. Het waterschap draagt er zorg voor dat de droogleggingsnormen worden gehaald. Het is vervolgens aan de betrokken grondeigenaren zelf om door middel van detailontwatering (kavelsloten, drainages e.d.) voor een voldoende ontwatering te zorgen van hun eigen gronden.
Appellant heeft de juistheid van een en ander niet, althans niet voldoende betwist. Er is mitsdien geen grond voor het oordeel dat het bestuur op grond van de Verordening gehouden was appellant een vergoeding toe te kennen voor de gevolgen van het maken en behouden van de twee stuwen en de gehanteerde droogleggingsnormen.
2.7.    Appellant heeft betoogd dat het te hoog instellen van de winterstuwstand jegens hem onrechtmatig is en heeft verzocht om volledige vergoeding van de daardoor geleden schade. Het bestuur heeft, zoals hiervoor reeds aangegeven, erkend dat stuw Vet 1 in de periode 1995 - 2001 verkeerd was ingesteld. Anders dan het bestuur betoogt is de Afdeling van oordeel dat het verkeerd instellen van de winterstuwstand niet als rechtmatig handelen is te kenschetsen. Mitsdien kon het bestuur, anders dan het bij het besluit van 3 september 2003 heeft gedaan, in zoverre geen toepassing geven aan de Verordening. De rechtbank heeft dit miskend.     De Afdeling voegt ter voorlichting van partijen hier nog aan toe dat ten aanzien van de vraag of het verkeerd instellen van de winterstuwstand onrechtmatig is en of daaruit voortvloeiende schade door het waterschap aan appellant dient te worden vergoed niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter de bevoegde rechter is.
2.8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 3 september 2003 vernietigen voorzover daarbij op grond van de Verordening een tegemoetkoming is verstrekt.
Nu het bestuur bij dat besluit de aansprakelijkheid voor schade tot een bedrag van ƒ 8.495,00 (€ 3.854,86) heeft erkend, zal de Afdeling, teneinde te voorkomen dat appellant door het instellen van beroep in een slechtere positie zou geraken, bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
2.9.    Het bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 mei 2004, AWB 03/1203;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei van 3 september 2003, 2001-5226, voorzover daarbij bestuurscompensatie terzake van het verkeerd instellen van de winterstuwstand van stuw Vet 1 gedurende de periode 1995 - 2001 is toegekend;
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het waterschap Peel en Maasvallei te worden betaald aan appellant;
VII.    gelast dat het waterschap Peel en Maasvallei aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 321,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
71-55.