ECLI:NL:RVS:2005:AT0548

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404177/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhoging bekostiging onderwijs door Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 maart 2005 uitspraak gedaan over het beroep van de stichting "Stichting voor Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs op gereformeerde grondslag Regio Veluwe" tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De stichting had op 3 juli 2003 een verzoek ingediend om verhoging van de bekostiging voor het jaar 2003, omdat er bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden, zoals verbouwing en uitbreiding van het schoolgebouw. De Minister heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kosten voor tijdelijke huisvesting en leerlingenvervoer niet voor bekostiging in aanmerking komen, omdat deze kosten niet onder de materiële instandhouding vallen zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). De stichting betoogde dat de huurkosten van lokalen voor symbiose onderwijs wel voor bekostiging in aanmerking moesten komen, maar ook dit betoog werd door de Raad van State verworpen. De kosten voor lesgeven, die uit personeelskosten bestaan, vallen eveneens niet onder de bekostiging zoals bedoeld in de WVO.

De Raad van State heeft het beroep van de stichting ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bekostiging kan worden aangevraagd en de noodzaak voor scholen om binnen de kaders van de wet te opereren.

Uitspraak

200404177/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
De stichting "Stichting voor Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs op gereformeerde grondslag Regio Veluwe", gevestigd te Rhenen,
appellante,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2003 heeft verweerder (hierna: de Minister) het verzoek van appellante om verhoging van de bekostiging voor het jaar 2003, in verband met bijzondere omstandigheden van de school als bedoeld in artikel 244 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft de Minister het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 februari 2004, bij de rechtbank ingekomen op 17 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 maart 2004 heeft de Minister een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2004, heeft de rechtbank de zaak voor verdere afhandeling doorgestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L. Vogelaar, gemachtigde, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kurvink, juridisch medewerker van Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 244, eerste lid, van de WVO, kan de Minister jaarlijks voor 1 maart verhoging van de bekostiging worden gevraagd, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school in dat jaar het totale bedrag niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, van deze wet, kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts worden gedaan door het bevoegd gezag voor zover het betreft de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 229, eerste lid, betrekking hebben.
In artikel 229, eerste lid, van de WVO is bepaald dat deze programma's van eisen worden onderverdeeld in programma's van eisen omtrent onderhoud, energie- en waterverbruik, publiekrechtelijke heffingen, middelen en administratie, beheer en bestuur.
2.2.    Bij brief van 27 februari 2003 heeft appellante verzocht om verhoging van de bekostiging voor het jaar 2003 op grond van artikel 244, eerste lid, van de WVO. Het verzoek om een hogere vergoeding houdt verband met de verbouwing en uitbreiding van het schoolgebouw, waardoor het noodzakelijk is om in tijdelijke huisvesting in de vorm van huur van mobiele lokalen (units) te voorzien. Voorts is er sprake van een aanzienlijke overschrijding van de kosten voor het symbiose onderwijs als gevolg van het vervoer van de leerlingen naar het Van Lodensteincollege, de huur van lokalen en de leskosten aldaar.
2.3.    Niet meer in geschil is, naar appellante desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, of de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kosten in verband met de tijdelijke huisvesting van de school, daar waar het de huur van mobiele units betreft, geen kosten zijn waarvoor een vergoeding als bedoeld in bovengenoemd artikel kan worden toegekend, omdat dit geen kosten zijn als bedoeld in artikel 229, eerst lid, van de WVO. Voorts zijn niet meer in geschil de kosten in verband met het leerlingenvervoer.
2.4.    Appellante betoogt dat de Minister de huurkosten van de lokalen in verband met het symbiose onderwijs ten onrechte niet voor bekostiging in aanmerking heeft gebracht. Immers de huur van de lokalen was noodzakelijk om een goede voortgang van het symbiose onderwijs mogelijk te maken.
2.4.1.    Dit betoog faalt. Kosten in verband met de huur van lokalen vallen niet onder kosten waarop de programma's van eisen, als bedoeld in artikel 229 van de WVO betrekking hebben. De Minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ook deze kosten, evenals de eerdergenoemde kosten in verband met de huur van mobiele units, geen kosten zijn ten behoeve waarvan een vergoeding op grond van artikel 244 van de WVO kan worden toegekend.
2.5.    Evenmin slaagt het betoog van appellante dat de Minister ten onrechte heeft geweigerd haar een vergoeding voor de gemaakte leskosten in verband met het symbiose onderwijs toe te kennen. Uit de stukken is gebleken dat deze kosten bestaan uit personeelskosten. Deze kosten vallen niet onder de materiële instandhouding als bedoeld in artikel 229, eerste lid, van de WVO en dienen derhalve uit het formatiebudget te worden betaald, al dan niet door middel van verzilvering van formatierekeneenheden. De Minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook deze leskosten niet kunnen leiden tot de gevraagde verhoging van de bekostiging op grond van artikel 244 van de WVO.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
164-384.