ECLI:NL:RVS:2005:AT0501

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402993/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen inzake de oprichting van een evangelische scholengemeenschap

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 maart 2005 uitspraak gedaan over de aanvraag van de Stichting Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs voor de oprichting van een evangelische scholengemeenschap, genaamd De Passie, in de gemeente Wierden. De aanvraag werd op 7 oktober 2002 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ingewilligd en opgenomen in het Plan van Scholen 2003-2004-2005. De gemeente Wierden, als appellant, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij de Minister op 9 september 2003 het bezwaar ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemeente beroep ingesteld bij de rechtbank Almelo, die de zaak vervolgens doorstuurde naar de Raad van State voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 16 november 2004 werd de zaak behandeld, waarbij de gemeente Wierden werd vertegenwoordigd door mr. F.J. van der Vaart, en de Minister door mr. R.J.J. Bourne. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Minister bij de beslissing tot opname van de scholengemeenschap in het Scholenplan geen rekening hoefde te houden met de financiële gevolgen voor de gemeente Wierden. De wetgeving, met name artikel 65 en 69 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, biedt de Minister geen beleidsvrijheid in deze kwestie. De Raad concludeerde dat de Minister rechtmatig had beslist en dat de gemeente niet in zijn belangen was geschaad door het ontbreken van een hoorplicht voorafgaand aan het primaire besluit.

De Raad van State heeft het beroep van de gemeente Wierden ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Minister om de scholengemeenschap op te nemen in het Scholenplan in stand blijft. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200402993/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de raad van de gemeente Wierden,
appellant,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (thans: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2002 heeft verweerder (hierna: de Minister) de aanvraag van de Stichting Evangelisch Bijbelgetrouw Voortgezet Onderwijs (hierna: de Stichting) om stichting van een evangelische scholengemeenschap voor mavo, havo en atheneum (hierna: scholengemeenschap De Passie), met Wierden als gemeente van vestiging, ingewilligd en zonder jaartal op het Plan van Scholen 2003-2004-2005 (hierna: het Scholenplan) geplaatst.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft de Minister het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 oktober 2003, bij de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) ingekomen op 13 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 november 2003.
Bij brief van 10 december 2003 heeft de Minister een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2004, heeft de rechtbank de zaak voor verdere afhandeling doorgestuurd naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. F.J. van der Vaart, advocaat te Enschede, vergezeld door D.F. Velten, wethouder der gemeente, G.J. Bruins en drs. W.A. Wind, beiden ambtenaar der gemeente, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Bourne en drs. J.J. van der Lee, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord de Stichting, vertegenwoordigd door [rector], en de Christelijke Scholengemeenschap Het Noordik, vertegenwoordigd door [algemeen directeur].
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (hierna: de WVO), voorzover hier van belang, stelt de Minister na overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties jaarlijks een plan van scholen vast, die in de drie kalenderjaren, volgende op het jaar van de vaststelling, voor bekostiging uit 's Rijks kas in aanmerking zullen worden gebracht. Dit plan heeft ten doel te komen tot een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen naar soort van onderwijs, mede gelet op het verlangde onderwijs in het betrokken gebied.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de WVO, voorzover hier van belang, wordt een scholengemeenschap, in zich verenigende twee of meer van de in het eerste lid genoemde scholen, in ieder geval in het plan opgenomen, indien op gelijke wijze als volgens het eerste lid kan worden aangetoond, dat het aantal leerlingen van elk der samenstellende scholen tenminste drie vierden zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.
2.2.    Appellant heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat uitsluitend in geschil is of de Minister bij het besluit tot opneming in het Scholenplan van de scholengemeenschap De Passie met als vestigingsplaats de gemeente Wierden rekening had moeten houden met de financiële consequenties voor die gemeente en of de Minister de gemeente daarover bij de voorbereiding van dat besluit had moeten horen. Hier staat derhalve niet ter toets of de Minister op goede gronden heeft aangenomen dat met de gemeente Wierden als vestigingsplaats voldaan is aan de voor opneming in het Scholenplan geldende normen.
2.3.    Vermeld artikel 69, tweede lid, van de WVO laat de Minister geen vrijheid de gevraagde plaatsing te weigeren indien is aangetoond dat aan de gestelde normen is voldaan. Terecht heeft de Minister zich dan ook op het standpunt gesteld dat de financiële gevolgen die een positieve beslissing op de aanvraag voor de gemeente van vestiging met zich zal brengen, als zodanig geen rol spelen bij de beoordeling van een verzoek tot opneming in het plan van scholen. De jurisprudentie waarnaar appellant heeft verwezen, ziet op de toepassing door de Minister van artikel 75 van de WVO. Dat artikel biedt de Minister beleidsvrijheid, welke bij de hier in geding zijnde bevoegdheid ontbreekt. De klachten van appellant over de werking van het stelsel van de WVO kunnen voorts niet leiden tot het oordeel dat de Minister niet rechtmatig heeft beslist. Het betoog dat de Minister bij zijn besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de financiële gevolgen voor de gemeente Wierden treft derhalve geen doel.
2.4.    Daargelaten of de Minister ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht was appellant in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen over de voorgenomen opneming op het Scholenplan van de scholengemeenschap De Passie met als vestigingsplaats Wierden, moet worden geoordeeld dat appellant door het achterwege blijven daarvan niet in zijn belangen is geschaad. In bezwaar is hij gehoord en heeft hij zijn standpunten volledig naar voren kunnen brengen. Dat appellant niet is gehoord voorafgaande aan het primaire besluit, vormt dan ook reeds daarom geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
27-384.