200407074/1.
Datum uitspraak: 9 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juli 2004 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Ferwerderadiel.
Bij besluit van 15 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ferwerderadiel (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij] om handhavend optreden tegen het bouwen zonder vergunning van een veebrug nabij [locatie] te [plaats] (hierna: de veebrug), afgewezen. Bij besluit van 23 april 2003 heeft het college aan appellante vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor de veebrug.
Bij besluit van 10 november 2003 heeft het college het tegen deze besluiten van 15 en 23 april 2003 door [wederpartij] gemaakte bezwaar, deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 29 september 2004 hebben [wederpartij] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord [wederpartij], bij monde van [gemachtigde].
2.1. De veebrug dient ter overbrugging van de Oude vaart die ter plaatse een breedte heeft van ongeveer 15,75 meter. Ongeveer 11,75 meter daarvan wordt overbrugd door twee bruggenhoofden die bestaan uit damwanden aan drie zijden waartussen zand en aarde is gestort. De overige 4 meter, dit betreft de doorvaarbreedte, wordt overbrugd door een brugdek dat rust op deze bruggenhoofden. In het verlengde van het brugdek zijn op de bruggenhoofden betonnen platen aangebracht, teneinde de oever over een verharde ondergrond te kunnen bereiken.
2.2. Artikel 19, derde lid, van de WRO bepaalt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Artikel 20, eerste lid, onder c, aanhef en sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) bepaalt dat voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking komt een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m2.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" (hierna: het bestemmingsplan) is de veebrug gesitueerd op gronden met de bestemming "Water". Niet in geschil is - en ook de Afdeling stelt vast - dat de veebrug in strijd is met de voorschriften van dit bestemmingsplan. Teneinde de veebrug toch mogelijk te maken heeft het college bouwvergunning verleend met toepassing van de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO in verbinding met artikel 20, eerste lid, onder c, aanhef en sub 1, van het Bro 1985.
2.4. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de veebrug geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO kon worden verleend.
2.5. Vast staat dat de veebrug moet worden aangemerkt als een bouwwerk. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 mei 1996 in zaak no. H01.95.359 (gepubliceerd in BR 1996, blz 654 en Gst 1997, 7055, 6) kan voor de uitleg van dit begrip aansluiting worden gezocht bij de definitie van "bouwwerk" in artikel 1.1, eerste lid, van de Modelbouwverordening 1992. Deze definitie luidt: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Anders dan appellante meent is de constructie van de veebrug niet beperkt tot het brugdek en de damwanden, waarop het brugdek rust, zonder de tussenliggende, opgevulde en deels afgedekte, ruimte. Gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat deze opgevulde en deels afgedekte ruimte tussen de damwandprofielen is vereist ter ondersteuning van het brugdek en voor een belangrijk deel dient ter overbrugging van de Oude Vaart. Mede gelet op dit laatste aspect is, anders dan het college meent, de opgevulde ruimte tussen de damwanden niet als talud aan te merken en vormen de daarop geplaatste betonplaten geen oprit. De conclusie is dan ook dat deze opgevulde en deels afgedekte ruimte deel uitmaakt van de constructie van de veebrug en derhalve deel uitmaakt van dit bouwwerk.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de oppervlakte van de veebrug de 25 m2 overschrijdt en dat de veebrug derhalve geen bouwwerk is waarvoor met toepassing van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro 1985, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO kon worden verleend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Sluiter
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2005