200500524/2.
Datum uitspraak: 4 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Veldhoven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 juni 2004, het bestemmingsplan "Kempen Campus" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 november 2004, kenmerk 1008182/1046136, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 februari 2005, waar verzoekers in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Veldhoven, vertegenwoordigd door P.H.M. Smetsers, ir. M. Boven, M. Jonkers, ing. M. van den Hoogenhoff en F. de Jong, en bijgestaan door mr. drs. E.D.M. Knegt, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van een middelbare school en sportaccommodaties op een uitbreidingslocatie ten zuidwesten van Veldhoven.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers, die woonachtig zijn in de nabijheid van het plangebied, stellen dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij verzoeken schorsing van het goedkeuringsbesluit.
Zij voeren daartoe aan dat de in het plan voorziene verkeersontsluiting een ontoelaatbare toename van gemotoriseerd verkeer in de Nieuwstraat, Kromstraat en Sondervinck met zich zal brengen en dat het plan voorziet in een onveilige oversteekplaats voor fietsers op de Sondervinck. Verzoekers stellen dat de door de gemeente gebruikte verkeersonderzoeken ontoereikend zijn en gebaseerd zijn op onjuiste prognoses.
2.4. Verweerder heeft zich in zijn besluit, dat op dit punt uitvoerig is gemotiveerd, op het standpunt gesteld dat hij de door de gemeenteraad gebruikte gegevens aannemelijk acht en dat verwezenlijking van de Kempen Campus uit verkeersoverwegingen aanvaardbaar is.
2.5. Het plan voorziet in een hoofdverkeersontsluiting aan de Knegselseweg/Nieuwstraat en in een oversteekplaats voor fietsers op de Sondervinck. Ter zitting is aannemelijk gemaakt dat de verkeersdruk rond het plangebied thans reeds hoog is.
In opdracht van de gemeenteraad is door Arcadis een onderzoek verricht naar de verkeerssituatie na verwezenlijking van het plan, dat heeft geresulteerd in het rapport Kempen Campus, visie op de verkeerssituatie van 5 september 2002. Voorts is in opdracht van de gemeenteraad door adviesbureau BRO een dergelijk onderzoek verricht, resulterend in het rapport Verkeerskundige beoordeling Kempen Campus van 21 februari 2003.
In reactie op de ingediende zienswijzen zijn door adviesbureau BRO twee aanvullende notities opgesteld, gedateerd 26 augustus 2004 en 22 september 2004. Uit deze onderzoeken en notities is af te leiden dat het plangebied op een veilige manier kan worden ontsloten voor verkeer.
In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de Voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat deze rapporten onvolledig zijn, dan wel gebaseerd op onjuiste uitgangspunten.
Voorts is hij op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voorshands niet tot de overtuiging gekomen dat de grens van een toelaatbare verkeersdruk rond het plangebied zal worden overschreden als gevolg van een toeneming van verkeer die aan de verwezenlijking van de in het plan voorziene school en sportaccommodaties moet worden toegerekend.
De Voorzitter verwacht niet dat onder deze omstandigheden het besluit in de bodemzaak zal worden vernietigd.
2.6. Gezien het vorenstaande acht de Voorzitter geen reden aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005