ECLI:NL:RVS:2005:AS8446

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200405212/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.P. Zwart
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Zaanstad inzake dwangsom en bestemmingsplan Westerspoor Zuid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, waarbij aan appellant sub 1 een dwangsom is opgelegd om de bedrijfsvoering van zijn onderneming aan de [locatie] te Zaandam in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan 'Westerspoor Zuid'. Het college had op 8 februari 2002 een last onder dwangsom opgelegd, maar trok dit besluit later in. De rechtbank Haarlem heeft in eerdere uitspraken de besluiten van het college vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op de bezwaren van de wederpartijen moet beslissen. Tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 mei 2004, waarin de rechtbank de beslissingen van het college opnieuw vernietigde, hebben zowel appellant sub 1 als het college hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 januari 2005 behandeld. Tijdens de zitting zijn de appellanten en de wederpartijen gehoord, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaten. De Afdeling heeft overwogen dat het college niet terecht heeft betoogd dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, omdat de rechter in deze zaak zich niet eerder over de nieuwe beslissingen op bezwaar heeft uitgelaten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vrijstelling die aan appellant sub 1 was verleend, uitsluitend betrekking heeft op de handel in personenauto's en niet op vrachtauto's.

De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 maart 2005.

Uitspraak

200405212/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1.    [appellant sub 1], wonend te Zaandam,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 mei 2004 in het geding tussen:
1.    [wederpartij sub 1], wonend te Zaandam,
2.    [wederpartij sub 2], wonend te Zaandam
en
appellant sub 2.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2002 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) appellant sub 1 onder oplegging van een dwangsom gelast de bedrijfsvoering van zijn onderneming aan de [locatie] te Zaandam (hierna: het perceel) in overeenstemming te brengen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westerspoor Zuid".
Bij afzonderlijke besluiten van 22 augustus 2002 heeft het college besloten de tegen het besluit van 8 februari 2002 gemaakte bezwaren van [wederpartijen] buiten (verdere) behandeling te laten.
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het college het dwangsombesluit ingetrokken.
Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college het hiertegen door [wederpartij sub 1]gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2003 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij sub 2] ingestelde beroep tegen het aan hem gerichte besluit van 22 augustus 2002 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het college opnieuw op de bezwaren van [wederpartij sub 2] zal moeten beslissen, waarbij de bezwaren geacht moeten worden mede te zijn gericht tegen het besluit tot intrekking van het dwangsombesluit van 2 juli 2002.
Bij afzonderlijke uitspraak van 27 maart 2003 heeft de rechtbank het door [wederpartij sub 1] tegen het besluit van 29 oktober 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij afzonderlijke besluiten van 2 juli 2003 heeft het college de bezwaren van [wederpartij sub 2] onderscheidenlijk [wederpartij sub 1] wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, heeft de rechtbank Haarlem de hiertegen door [wederpartij sub 2] onderscheidenlijk [wederpartij sub 1] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op hun bezwaren moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant sub 1 bij brief van 23 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2004, en het college bij brief van 9 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 augustus 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 7 oktober 2004 heeft [wederpartij sub 2] een reactie ingediend.
Bij brief van 13 oktober 2004 heeft [wederpartij sub 1] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2005, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Marinus en H. Bommerson, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn [wederpartij sub 1], bijgestaan door mr. E.K.J. Eilander, gemachtigde, en [wederpartij sub 2] in persoon daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het college betoogt allereerst dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt omdat de betrokken rechter dezelfde is als die de eerdere uitspraken van 27 maart 2003 heeft gedaan.
Dit betoog faalt. Over de in de aangevallen uitspraak ter beoordeling staande nieuwe beslissingen op bezwaar van 2 juli 2003 heeft de desbetreffende rechter zich niet eerder uitgelaten. Voorts brengt de omstandigheid dat de rechter in de aangevallen uitspraak het oordeel omtrent de reikwijdte van de aan appellant sub 1 op 28 september 2001 verleende vrijstelling als een onherroepelijk geworden gegeven heeft beschouwd, niet mee dat de rechterlijke onpartijdigheid is geschaad.
2.2.    Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu partijen geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2003 op het door [wederpartij sub 1] ingestelde beroep, in rechte vaststaat dat onder de aan appellant sub 1 op 28 september 2001 verleende vrijstelling voor het vestigen van een autohandel op het perceel, niet (mede) de handel in vrachtauto's is begrepen.
Dit betoog faalt. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank, anders dan appellant sub 1 stelt, in het kader van de beantwoording van de vraag of het op 2 juli 2002 genomen besluit tot intrekking van de last onder dwangsom op een juiste grondslag berust, de reikwijdte van de verleende vrijstelling diende vast te stellen. Dat die vrijstelling onherroepelijk is, doet hieraan niet af.
Bij voormelde uitspraak van 27 maart 2003 heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrijstelling uitsluitend betrekking heeft op de handel in personenauto's. Anders dan het college betoogt, heeft de aan het slot van deze uitspraak getrokken conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek geen betrekking op de daaraan voorafgaand vastgestelde reikwijdte van de vrijstelling, doch op de aan de intrekking van de aanschrijving ten grondslag liggende overweging dat, bij nader inzien, voor zodanige aanschrijving geen plaats is omdat de gewraakte bedrijfsvoering past binnen het bestemmingsplan en de verleende vrijstelling.
2.3.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart    w.g. Van den Ende
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005
53-422.