200405616/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 juni 2004 in het geding tussen:
het bestuur van het Faunafonds.
Bij besluit van 29 juli 2002 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) besloten het verzoek van appellant van 23 juni 2002 om een tegemoetkoming in de door grauwe ganzen op percelen van appellant aangerichte schade, af te wijzen.
Bij besluit van 29 juli 2003 heeft het Faunafonds het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2004, verzonden op 4 juni 2004, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2004 heeft het Faunafonds van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. C. Vermeulen en H.G. Engberink, zijn verschenen.
2.1. In artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voorzover hier van belang, is bepaald dat het Faunafonds tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
In artikel 84, eerste lid, van de Ffw is bepaald dat een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts wordt verleend voorzover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, sub II, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69; hierna: de Regeling) wordt geen tegemoetkoming verleend indien schade is aangericht op gronden waarvoor met een natuurterreinbeherende instantie een pachtovereenkomst is gesloten en de pachtprijs lager is dan € 150,00 per ha.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Regeling kan het bestuur van het Faunafonds in bijzondere gevallen besluiten, in afwijking van hetgeen in dit artikel is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.
2.2. In de toelichting op de Regeling is het volgende overwogen:
"Het bestuur meent voorts dat schade aangericht op gronden waarvoor een natuur- of een vergelijkbare pachtovereenkomst met een natuurterreinbeherende instantie tegen een naar verhouding zeer lage pachtprijs is afgesloten (...) niet voor vergoeding in aanmerking dienen (lees: dient) te komen. Reden hiervoor is dat op die gronden geen sprake is van normale agrarische productie en dat de kans op schade door beschermde inheemse diersoorten op die gronden voorzienbaar is, dan wel dat de grondgebruiker zelf zich bij overeenkomst heeft verbonden bepaalde schadebestrijdingsmaatregelen niet toe te passen. Het bestuur acht het redelijk dat de schade in dergelijke gevallen tot het ondernemersrisico behoort en dat de grondgebruiker daarvoor niet wordt gecompenseerd."
2.3. In geschil is de weigering van het Faunafonds om ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, sub II, van de Regeling een tegemoetkoming in de schade te verstrekken die zich heeft voorgedaan op de percelen grasland waarvoor appellant een pachtprijs van minder dan € 150,00 betaalt aan zijn verpachter Staatsbosbeheer.
Dat appellant voor die percelen een pachtprijs van minder dan € 150,00 betaalt, is niet in geschil.
2.4. Appellant betoogt dat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, sub II, van de Regeling ten onrechte is bepaald dat bij een pachtsom die lager is dan € 150,00 geen tegemoetkoming behoeft te worden uitgekeerd. Hij stelt dat bij het sluiten van de betreffende pachtovereenkomst geen verrekening in de pachtprijs van te lijden wildschade heeft plaatsgehad en voert aan dat het Faunafonds het tegendeel niet heeft aangetoond.
Verder stelt hij dat de pachtovereenkomst reeds vóór de inwerkingtreding van de Regeling was afgesloten en dat de pachtsom was afgestemd op de te verkrijgen tegemoetkomingen in de faunaschade van het toenmalige Jachtfonds. Hij voert aan dat zijn bedrijfsvoering daarop was afgestemd en dat hij als gevolg van het thans door het Faunafonds gevoerde beleid financiële schade lijdt, te meer nu Staatsbosbeheer de pachtovereenkomst niet wenst aan te passen.
2.5. Dit betoog treft geen doel. Ten aanzien van de verlening van een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Ffw geldt als criterium dat deze schade van dien aard dient te zijn dat deze redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste behoort te blijven van degene die de schade lijdt of zal lijden. In zoverre daaronder in beginsel niet de schade wordt verstaan die is aangericht op de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, sub II, van de Regeling bedoelde gronden kan dit mede gezien de toelichting op deze bepaling de rechterlijke toets doorstaan. De op deze gronden optredende schade is voorzienbaar en in de lage pachtprijs verdisconteerd, zodat deze niet wordt aangemerkt als schade die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste behoort te blijven van degene die de schade heeft geleden.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het beroep van appellant op artikel 9, tweede lid, van de Regeling niet kan slagen. De door appellant gestelde omstandigheden dat de pachtovereenkomst is afgesloten vóór de inwerkingtreding van de Ffw en dat hij bij zijn bedrijfsvoering rekening heeft gehouden met in het verleden verstrekte tegemoetkomingen in wildschade, noopten het Faunafonds er niet toe in het voorliggende geval van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, sub II, van de Regeling af te wijken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005