200407011/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2004 in het geding tussen:
de burgemeester van Den Haag.
Bij besluit van 22 mei 2003 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) de sexinrichting aan de [locatie] te Den Haag (hierna: de inrichting) voor de duur van drie maanden, ingaande op 24 mei 2003, gesloten.
Bij besluit van 3 september 2003 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2004, verzonden op 12 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 september 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J. Looman, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D.C.G. Laagland, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 95m, aanhef en onder a, van de Algemene Politieverordening voor s'-Gravenhage 1982 (hierna: APV) - voorzover hier van belang - zien de exploitant en de beheerder er voortdurend op toe dat in de sexinrichting geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in titel XIV van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven tegen de zeden).
Ingevolge artikel 95m, aanhef en onder b, zien de exploitant en de beheerder er voordurend op toe dat geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Ingevolge artikel 95o, eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 95i, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in deze paragraaf een afzonderlijke sexinrichting - al dan niet tijdelijk - de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2.2. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de burgemeester zich op grond van het door de politie Haaglanden op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2003, no. PL15JO/2003/650-13 terzake van de op 8 mei 2003 gehouden controle in de inrichting op het standpunt heeft mogen stellen dat in die inrichting door de twee bij die controle aangehouden prostituees prostitutie werd uitgeoefend in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen uit het proces-verbaal naar voren komt omtrent de identiteit, de nationaliteit en de verblijfspositie hier te lande van deze prostituees onjuist is.
Evenzeer op goede gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante de op haar rustende verplichting om er in de inrichting voortdurend op toe te zien dat geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde niet is nagekomen en dat haar terzake van deze overtreding een verwijt kan worden gemaakt.
2.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is het besluit op bezwaar, nu daarin het sluitingsbevel van 22 mei 2003 geheel in stand is gelaten, mede gebaseerd op de aanwezigheid van een minderjarige prostituee in de inrichting, zodat hetgeen appellante ter bestrijding van deze grondslag heeft aangevoerd niet buiten beschouwing kon blijven.
Dit leidt echter niet tot een ander oordeel over het besluit op bezwaar. Uit de inhoud van voormeld proces-verbaal, waarop de burgemeester zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft mogen baseren, blijkt dat de identiteit van één van de prostituees is vastgesteld op grond van een Roemeens paspoort. Uit de gegevens in dit paspoort, waarvan zich een afschrift in het dossier bevindt, kan worden afgeleid dat de betrokken prostituee ten tijde van de controle zestien jaar oud was en derhalve minderjarig.
De burgemeester heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellante tekort is geschoten in nakoming van de op haar rustende verplichting er op toe te zien dat geen strafbare feiten plaatsvinden en dat haar terzake een verwijt kan worden gemaakt.
2.4. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen het beleid in het zogenoemde Handhavingsarrangement voor sexinrichtingen en escortbedrijven, dat grondslag biedt voor een sluiting van drie maanden zowel wanneer, zoals in dit geval, voor een derde keer illegale prostituees in een inrichting worden aangetroffen als wanneer de aanwezigheid van een minderjarige prostituee wordt geconstateerd, heeft de burgemeester mogen overgaan tot sluiting van de inrichting voor drie maanden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met enige verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005