200406143/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 juni 2004 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Beek.
Bij besluit van 12 september 2002 heeft de raad van de gemeente Beek (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2003 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door appellant ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de raad veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de procedure bij de rechtbank, voorzover betrekking hebbend op het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar, het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 27 februari 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de raad opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 september 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Deze is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, en de raad, vertegenwoordigd door H.J.C. Keuren, beleidsmedewerker Volkshuisvesting, zijn verschenen.
2.1. Op 10 februari 2000 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Beek" vastgesteld. Dit plan is op 23 mei 2000 door het college van gedeputeerde staten van Limburg goedgekeurd. Tegen het goedkeuringsbesluit is geen beroep ingesteld, zodat het plan na afloop van de beroepstermijn in juli 2000 in rechte onaantastbaar is geworden.
2.1.1. Ingevolge dit plan is de bestemming van het perceel van appellant aan de [locatie] te Beek gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden".
2.2. Appellant stelt dat de bestemmingswijziging heeft geleid tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel. Hierdoor is het perceel in waarde verminderd, waardoor hij schade lijdt die op de voet van artikel 49 van de WRO voor vergoeding in aanmerking komt.
2.3. De raad heeft het verzoek van appellant om een planschadevergoeding afgewezen, in afwijking van een terzake door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) aan hem uitgebracht advies om appellant een planschadevergoeding van ƒ 50.000,00 (€ 22.689,01) toe te kennen. De raad heeft die afwijzing gehandhaafd in de beslissing op bezwaar die hij heeft doen steunen op een advies van taxatie- en adviesbureau Gloudemans (hierna: Gloudemans). Het advies van Gloudemans houdt primair in dat het verzoek moet worden afgewezen wegens passieve risicoaanvaarding, en subsidiair, indien het toch tot een toewijzing zou komen, toekenning van een schadevergoeding van € 12.000,00 wegens waardevermindering van het perceel.
2.4. Uit de opstelling van de raad in de door appellant aanhangig gemaakte procedure volgt dat hij zich niet langer op het standpunt stelt dat sprake is van passieve risicoaanvaarding.
2.5. Het geschil spitst zich toe op de omvang van de eventueel voor vergoeding in aanmerking komende schade.
2.6. De rechtbank heeft in dat kader de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) om advies gevraagd.
Volgens het advies van de StAB van 30 juli 2003 is appellant zowel wat de gebruiks- als bouwmogelijkheden op het perceel betreft in een planologisch nadeliger situatie gekomen. Bij de beoordeling van de planologische situatie dient echter niet alleen gekeken te worden naar de maximale planologische mogelijkheden op het perceel, maar ook naar die in de directe omgeving. Verwezenlijking van laatstbedoelde maximale planologische mogelijkheden zou voor appellant een zeer groot nadeel hebben opgeleverd. Het pand kon omringd worden door relatief hoge bebouwing die in beginsel voor allerlei activiteiten gebruikt kon worden. In het nieuwe bestemmingsplan zijn de planologische mogelijkheden in de directe omgeving van het perceel in beginsel beperkt tot het bestaande gebruik c.q. de bestaande bebouwing. Het nieuwe bestemmingsplan levert voor appellant derhalve behalve nadeel ook voordeel op. De SAOZ en Gloudemans hebben dit voordeel niet onderkend in hun adviezen.
De rechtbank heeft het advies van de StAB overgenomen, de op het advies van Gloudemans gebaseerde beslissing op bezwaar vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering, en bepaald dat de raad een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen.
2.7. Appellant betwist niet dat in het kader van een planologische vergelijking voor- en nadelen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Hij stelt zich echter op het standpunt dat in zijn geval niet is gebleken van planologische voordelen. Aan het door de raad bij brief van 4 januari 2005 overgelegde rapport van 29 december 2004 van bureau OD-plus/bureau Meander, waarin het verschil in negatieve en positieve effecten van het bestemmingsplan "Kern Beek" wordt gewaardeerd op € 8.000,00, kan volgens hem geen betekenis worden gehecht, omdat de raad hem niet in de gelegenheid heeft gesteld daarop adequaat te reageren. Nu de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van voordelen, dient de raad het nadeel dat SAOZ heeft getaxeerd op ƒ 50.000,00 (€ 22.689,01) aan hem te vergoeden. De Afdeling zou zelf in de zaak kunnen voorzien door dienovereenkomstig te beslissen.
2.8. De raad kan zich vinden in een finale beslechting van het geschil, maar hij is van mening dat het rapport van OD-plus/bureau Meander daarvoor als uitgangspunt moet dienen.
2.9. De Afdeling is van oordeel dat de zaak zich niet leent voor een finale afdoening op basis van het huidige advies van de SAOZ noch op basis van het advies van OD-plus/bureau Meander. In het advies van de SAOZ is alleen het vastgestelde nadeel getaxeerd. Het door de StAB gesignaleerde voordeel, zoals hiervoor in 2.6. beschreven, is niet onderkend. De Afdeling volgt appellant dan ook niet in zijn betoog dat het nieuwe bestemmingsplan geen planologisch voordeel met zich brengt.
In het advies van OD-plus/bureau Meander is dit voordeel weliswaar genoemd maar op geen enkele wijze is inzichtelijk gemaakt hoe dit voordeel is gewaardeerd. Evenmin is inzichtelijk - gelet op het reeds door de SAOZ uitgebrachte advies - hoe het nadeel is gewaardeerd. Het advies van OD-plus/bureau Meander is derhalve, nog daargelaten dat appellant, gelet op de late termijn van inzending, onvoldoende gelegenheid heeft gehad daarop adequaat te reageren, niet bruikbaar om voldoende onderbouwd de vraag te kunnen beantwoorden of appellant per saldo planschade heeft geleden.
De raad zal ter beantwoording van die vraag een nader onderzoek moeten doen naar de waardering van de planologische voordelen, bijvoorbeeld door de SAOZ op dit punt om aanvullend advies te vragen. Met betrekking tot de waardering van het planologisch nadeel kan het door de SAOZ gewaardeerde nadeel als uitgangspunt dienen.
2.10. De Afdeling volgt niet het betoog van appellant dat de rechtbank het beroep ten aanzien van het niet tijdig beslissen op het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Weliswaar heeft appellant tijdig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, maar omdat ten tijde van de behandeling daarvan door de rechtbank reeds een reële beslissing op het bezwaar was genomen en gesteld noch gebleken is dat appellant nog belang had bij een gegrondverklaring van dat beroep, heeft de rechtbank dat beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.11. Anders dan appellant betoogt, is de veroordeling door de rechtbank van de raad in de proceskosten ten bedrage van € 805,00 overeenkomstig de tweeënhalve punt die zij heeft toegekend voor de proceshandelingen van de gemachtigde van appellant in beroep. Dat betoog faalt derhalve evenzeer.
2.12. Nu de raad een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen, zal hij daarin tevens dienen te beslissen op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005