ECLI:NL:RVS:2005:AS8429

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403843/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunningverlening voor de aanleg van een poel in Aalten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Aalten tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen. Het college had op 23 september 2003 een vergunning verleend voor de aanleg van een poel en het aanplanten van een houtsingel op een perceel in Aalten. De voorzieningenrechter oordeelde op 26 maart 2004 dat het college ten onrechte de vergunning had gehandhaafd, omdat de aanleg in strijd zou zijn met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak op 2 maart 2005 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de vergunning niet in stand kon blijven. De Raad stelde vast dat het college niet voldoende had onderzocht of de aanleg van de poel in overeenstemming was met de bestemmingsplannen en de natuurwetenschappelijke waarden van het gebied. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, maar met enige verbetering van de gronden.

Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van de wederpartijen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep € 644,00 aan kosten hadden gemaakt voor rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200403843/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Aalten,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 26 maart 2004 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan de gemeente Aalten vergunning verleend voor het aanleggen van een poel met een oppervlakte van 2276 m2 en een maximale diepte van twee meter en het aanplanten van 4300 m2 houtsingel op het perceel, kadastraal bekend gemeente Aalten, sectie R, nr. 190 aan de Wikkerinkweg te Aalten.
Bij besluit van 13 januari 2004, verzonden bij brief van 21 januari 2004, heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2004, verzonden op die datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 27 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 juni 2004 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door drs. K. Overdiep, ambtenaar van de gemeente Aalten, is verschenen.
Tevens zijn daar [wederpartijen], bijgestaan door mr. A.A.M. van Beek, advocaat te Tilburg, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    De aan te leggen poel maakt deel uit van een te ontwikkelen natuurgebied.
2.2.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) mag alleen en moet een aanlegvergunning worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.3.     Het perceel, waarop de poel wordt aangelegd, heeft ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1977" de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduiding "zone II".
Ingevolge de gebruiksdoeleinden, die uitsluitend blijken uit het renvooi van de plankaart, zijn de gronden bestemd voor het agrarisch bedrijf.
De omschrijving van de gebruiksdoeleinden bij "zone II" luidt: "gebied met grote landschappelijke waarde, het behoud van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de grond".
Ingevolge artikel 16, lid A, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften is - voor wat betreft gronden met de bestemming "agrarisch gebied", voor zover aangeduid met zone II, - het verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning. Deze aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend en onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet (voldoende) tegemoet kan worden gekomen.
2.4.    Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanlegvergunning wegens strijd met het bepaalde in artikel 44 van de WRO ten onrechte heeft gehandhaafd.
2.5.    Uit het renvooi van de plankaart in samenhang met artikel 16, lid A, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften volgt dat de aldaar genoemde werkzaamheden in verband dienen te staan met de uitoefening van het agrarisch bedrijf en met de in het planvoorschrift omschreven waarden. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, blijkt uit de aanvraag niet dat het uitvoeren van de aangevraagde werkzaamheden zich daarmee niet verdraagt.
Het college betoogt echter tevergeefs dat blijkens de stukken de ten tijde van het bestreden besluit beschikbare gegevens grondslag boden voor het tegengestelde oordeel. Niet is onderzocht in hoeverre de aanleg van de poel zich verdraagt met de uitoefening van het agrarisch bedrijf en met de in het bestreden besluit niet concreet geduide bestaande landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. Derhalve moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met enige verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.7.    Het college dient op de navolgende wijze in de proceskosten van [wederpartijen] te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Aalten in de door [wederpartijen] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Aalten te worden betaald aan [wederpartijen].
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H.Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Tulmans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005
17-381.