In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 30 januari 2004 hun beroep ongegrond verklaarde. Appellanten hadden toestemming gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland om bloempotten te plaatsen op een groenstrook. Echter, bij brief van 12 maart 2003 heeft het college deze toestemming ingetrokken en aangegeven dat er geen vergunning voor het plaatsen van bloempotten zou worden verleend. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.
Tijdens de zitting op 24 januari 2005 werd de zaak behandeld. Appellanten stelden dat zij belang hadden bij een uitspraak, vooral vanwege de gemaakte proceskosten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog echter dat de vraag naar proceskostenveroordeling niet voldoende aanleiding gaf voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Volgens artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is het niet noodzakelijk dat de partij die in de proceskosten wordt veroordeeld, ook in het ongelijk is gesteld. Aangezien er geen belang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 maart 2005.