ECLI:NL:RVS:2005:AS8424

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406389/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij het zonder vergunning houden van rundvee

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 maart 2005 uitspraak gedaan over de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet. De zaak betreft een besluit van 27 februari 2004, waarbij bestuursdwang werd toegepast omdat er zonder vergunning rundvee werd gehouden in een stal op een perceel in Nunspeet. De appellant, die als executeur testamentair van de onverdeelde boedel van zijn overleden vader fungeert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 juli 2004, waarin het bezwaar tegen de bestuursdwang ongegrond werd verklaard.

De appellant stelde dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het advies van de bezwaarschriftencommissie niet bij het bestreden besluit was gevoegd. De Raad van State oordeelde dat, hoewel verweerder het advies pas na het bestreden besluit had toegezonden, de appellant niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij tijdig beroep had ingesteld en zijn beroepsgronden had aangevuld op basis van het advies.

De Raad van State bevestigde dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang en dat de appellant, als rechthebbende in de onverdeelde boedel, terecht als overtreder kon worden aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de appellant mogelijkheden had om de illegale situatie te beëindigen, en dat zijn beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van rechthebbenden in situaties van bestuursdwang en de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten.

Uitspraak

200406389/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2004 heeft verweerder beslist bestuursdwang als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen terzake van het, in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, zonder vergunning houden van rundvee in een stal op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 juli 2004, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 augustus 2004.
Bij brief van 9 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Korterink en H.J. de Vos, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant heeft gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, ten onrechte niet bij het bestreden besluit was gevoegd en dat dit advies hem door verweerder pas is toegezonden nadat hij daarom had verzocht.
2.1.1.    In artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, voorzover relevant, dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
In artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
2.1.2.    De Afdeling stelt vast dat in het bestreden besluit, ter motivering van het dictum, wordt verwezen naar het ten behoeve van het bestreden besluit opgestelde advies van de Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Nunspeet. Vast staat voorts dat dit advies de motivering van het bestreden besluit bevat. Niet in geschil is dat verweerder het advies eerst op 11 augustus 2004, nadat appellant daar op 10 augustus 2004 om had verzocht, en derhalve eerst 33 dagen na verzending van het bestreden besluit, aan appellant heeft toegezonden. Gelet hierop heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:49 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Nu appellant tijdig beroep heeft ingesteld en, blijkens de stukken, naar aanleiding van het advies zijn beroepsgronden heeft aangevuld, is hij naar het oordeel van de Afdeling niet in zijn belangen geschaad en ziet de Afdeling aanleiding het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
2.2.    Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. Ingevolge het derde lid van dit artikel geschiedt de bekendmaking aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager. Ingevolge het  vierde lid van dit artikel wordt in de beschikking tot toepassing van bestuursdwang een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
2.3.    Bij het primaire besluit heeft verweerder een termijn gesteld van één maand vanaf de dag na het onherroepelijk worden van dat besluit om de stal op het perceel [locatie] te ontruimen en de agrarische activiteit ter plaatse te staken, alvorens hij tot tenuitvoerlegging van de bestuursdwang zal overgaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2.4.    Appellant heeft gesteld dat hij, nu hij het niet in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen, door verweerder ten onrechte als overtreder is aangeschreven. Hij heeft aangevoerd dat hij niet de eigenaar van het rundvee is, maar slechts executeur testamentair van de, wegens onenigheid in de familie, nog immer onverdeelde boedel van zijn overleden vader waarvan het rundvee deel uitmaakt.
2.5.     Niet in geschil is dat, nu in de stal aan de [locatie] zonder milieuvergunning rundvee wordt gehouden, is gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
2.6.    De Afdeling stelt vast dat appellant, vanwege zijn hoedanigheid van erfgenaam en gerechtigde in de onverdeelde boedel waartoe het rundvee behoort, rechthebbende is in de zin van artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zodat de bekendmaking van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang terecht aan hem is geschied.
De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat appellant het niet in zijn macht zou hebben om de overtreding te beëindigen vanwege de door hem genoemde - persoonlijke -  omstandigheden, wat daarvan ook zij, niet maakt dat appellant niet tevens als overtreder zou kunnen worden aangemerkt. De Afdeling wijst er overigens op dat het betoog van appellant dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, mede gelet op artikel 5:24, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in dit kader niet relevant is. In dat artikellid is bepaald dat in de beschikking tot toepassing van bestuursdwang wordt omschreven welke maatregelen belanghebbenden, waartoe ook appellant, los van de vraag of hij overtreder is, behoort, kunnen treffen om de tenuitvoerlegging van de aangezegde bestuursdwang te voorkomen. Ten aanzien hiervan overweegt de Afdeling dat door verweerder ter zitting onweersproken is gesteld dat zich een aantal mogelijkheden aandient om aan de illegale toestand een einde te maken. Deze mogelijkheden stonden appellant als executeur testamentair ten dienste. De beroepgrond faalt.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens    w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005
154-431.