200405244/1.
Datum uitspraak: 2 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Best,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 mei 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best.
Bij brief van 2 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best (hierna: het college) een verzoek van appellant om vergoeding van bij hem in verband met een aanvraag om verlening van een bouwvergunning opgekomen kosten afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2004, verzonden op 26 mei 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 juli 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door P.W. Veraart, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Kusters, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant beoogt kennelijk te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het gemaakte bezwaar, voorzover dat zag op de weigering schadevergoeding toe te kennen wegens het door beweerdelijk gedane uitlatingen van ambtenaren gewekte vertrouwen dat een bouwvergunning zou worden verleend, terecht - zij het niet op juiste gronden - niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, - voorzover thans van belang - dient degene, aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2000 in zaak no. 199901533/1; AB 2000, 339) is de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, naar gesteld veroorzaakt bij de uitoefening door dat orgaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid, een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Volgens die jurisprudentie is de bestuursrechter echter slechts bevoegd om van beroep tegen zodanig besluit kennis te nemen, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroep tegen de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid.
2.4. Bij de brief van 2 juni 2003 heeft het college afwijzend gereageerd op het verzoek van appellant van 18 april 2002, zoals aangevuld bij brief van 23 november 2002, om vergoeding van bij hem in verband met een aanvraag om een bouwvergunning opgekomen kosten. De gestelde schade is, naar appellant stelt, veroorzaakt door uitlatingen van ambtenaren in dienst bij de gemeente Best, kennelijk in de uitoefening van enige publiekrechtelijke bevoegdheid. De beslissing op het verzoek is derhalve een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
2.4.1. De gestelde uitlatingen zijn echter geen zodanig besluit, maar feitelijke handelingen, waartegen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat. Derhalve is de bestuursrechter evenmin bevoegd kennis te nemen van de afwijzing van het verzoek om ten gevolge van die uitlatingen opgekomen schade te vergoeden en kan daartegen ook geen bezwaar worden gemaakt.
2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005