ECLI:NL:RVS:2005:AS8401

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410444/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Noordersluis 2003 te Lelystad

Op 17 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Lelystad het bestemmingsplan "Noordersluis 2003" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd gevolgd door een goedkeuringsbesluit van de gedeputeerde staten van Flevoland op 9 november 2004. Verzoeker, wonend te Lelystad, heeft op 3 januari 2005 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 14 februari 2005 ter zitting behandeld, waarbij de verweerder en de gemeenteraad van Lelystad vertegenwoordigd waren. Verzoeker was niet aanwezig.

De Voorzitter oordeelt dat het bestemmingsplan een wijziging betreft van een bestaand bedrijventerrein bij de haven van Lelystad. Verzoeker betoogt dat zijn woonschip, dat buiten de plangrens maar binnen de geluidzone ligt, als geluidgevoelig object moet worden beschouwd. Hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat en pleit voor een groene buffer tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Verweerder stelt echter dat een woonschip geen geluidgevoelig object is volgens de Wet geluidhinder en dat het bestemmingsplan geen ernstige nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat.

De Voorzitter concludeert dat de geluidbelasting op de gevel van de woonschepen niet meer dan 52 dB(A) bedraagt en dat de bestaande groenstrook niet als groene buffer is opgenomen. De huidige ligplaats van het woonschip is van tijdelijke aard. Gezien deze overwegingen verwacht de Voorzitter niet dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200410444/2.
Datum uitspraak: 24 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lelystad,
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Lelystad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2004, het bestemmingsplan "Noordersluis 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 9 november 2004, ROV/04.041233/L, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2005, beroep ingesteld en heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door A.G. Vuuregge, ambtenaar van de provincie en de gemeenteraad van Lelystad, vertegenwoordigd door ing. W. Stinissen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Verzoeker is met kennisgeving niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het bestemmingsplan heeft betrekking op een wijziging van een bestaand gezoneerd bedrijventerrein bij de haven van Lelystad. Het woonschip van verzoeker ligt buiten de plangrens maar binnen de vastgestelde, op een aparte kaart weergegeven, geluidzonegrens. De afstand van laatstgenoemde grens tot de voorzijde van het woonschip van verzoeker is ongeveer 50 meter.
2.3.    Verzoeker betoogt dat verweerder ten onrechte niet er vanuit is gegaan dat een woonschip een geluidgevoelig object is. Verzoeker vreest aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Naar zijn mening had het plan moeten voorzien in een groene buffer tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Voorts is hij van mening dat het plan ten onrechte boothellingen en -liften toelaat op de bestemming "Water".
2.4.    Verweerder heeft in het bestreden besluit - kort samengevat - overwogen dat een woonschip geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder is en dat juist door inwaartse zonering, zonder aparte bestemming van een groene buffer, een te hoge geluidbelasting op woonschepen wordt voorkomen. Verder heeft hij overwogen dat bedrijfsmatige activiteiten in het water niet zijn toegestaan.
2.5.    Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat een woonschip geen geluidgevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder. Dit neemt echter niet weg dat moet worden nagegaan of het bestemmingsplan geen ernstig nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat van de bewoner van het woonschip.
2.6.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het woonschip van verzoeker in de in 1991 vastgestelde geluidszone voor het bedrijventerrein ligt. De geluidszone die bij het voorliggende bestemmingsplan behoort houdt een teruglegging in van de in 1991 vastgestelde geluidszone, hetgeen een vermindering van het maximaal toelaatbare geluidsniveau ter plaatse van de zonegrens betekent. Door inwaartse zonering worden bedrijven die relatief veel geluid produceren op grotere afstand van de woonschepen in het Havendiep gesitueerd. Direct grenzend aan het Havendiep zijn slechts bedrijven in de milieucategorie 2 toegestaan. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de te verwachten geluidbelasting op de gevel van ter plaatse gelegen woonschepen niet meer dan 52 dB(A) bedraagt. Verzoeker heeft dat niet bestreden. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat de bestaande groenstrook, waarop verzoeker zicht heeft vanuit zijn woonschip, niet is opgenomen als groene buffer tussen het industrieterrein en de sinds 1995 aanwezige woonschepen. Aan de vermindering van groen heeft verweerder in de gegeven omstandigheden geen overwegende betekenis behoeven toe te kennen. Verder is komen vast te staan dat de bestemming "Water" niet bedoeld is voor bedrijfsmatige activiteiten en dat de mogelijkheid van plaatsing van kleinschalige bootliften en -hellingen is opgenomen in het plan om beschadiging van de oever tegen te gaan. Ten slotte neemt de Voorzitter in aanmerking dat de huidige ligplaats van het woonschip van verzoeker van tijdelijke aard is.
2.7.    Gelet op het voorgaande verwacht de Voorzitter niet dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2005
12.