200409515/2.
Datum uitspraak: 22 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekster sub 1] en
2. [verzoeker sub 2], beiden wonend te Wageningen,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 5 april 2004 heeft de gemeenteraad van Wageningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2004, het bestemmingsplan "Stadscentrum 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 26 oktober 2004, RE2004.36686, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekster sub 1 bij brief van 24 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2004, en verzoeker sub 2 bij brief van 7 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2004 beroep ingesteld. Bij brief van 24 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2004, heeft verzoekster sub 1 en bij brief van 7 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2004, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2005, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verzoeker sub 2 in persoon zijn verschenen. Tevens is daar de gemeenteraad van Wageningen, vertegenwoordigd door N.J. Stoop en H. de Jong, beiden ambtenaar van de gemeente, gehoord. Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster sub 1 betoogt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het plan voorziene bebouwingshoogte van 10 meter voor het hele perceel Vijzelstraat 6-8 en de dakhellingshoek van maximaal 60˚ waardoor drie verdiepingen kunnen worden gebouwd. Zij vreest hierdoor aantasting van bezonning, uitzicht en privacy aan de achterzijde van haar woning aan [locatie]. Verzoekster heeft ook bezwaren ingediend tegen een bouwplan waarbij de mogelijkheden van het voorliggende bestemmingsplan volledig worden benut. Voorheen was op het perceel een drukkerij aanwezig waarvan het middengedeelte slechts uit een bouwlaag bestond, aldus verzoekster.
2.2.1. Het bestreden plandeel heeft de bestemming "Centrumvoorzieningen III". Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen op deze bestemming, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen: a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en dient in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. b. de goothoogte en/of bouwhoogte mag niet meer dan de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen. c. de dakhelling mag niet anders worden uitgevoerd dan op de kaart in het bouwvlak is aangegeven. Gelet op de plankaart is voor dit plandeel een maximale goothoogte van 7,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m bepaald. Er is een dakhelling toegestaan van 30˚ tot maximaal 60˚.
2.2.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de bouwmogelijkheden ter plaatse niet zijn uitgebreid ten opzichte van het vorige bestemmingsplan "Stadsvernieuwingsplan Herenstraat e.o." dat de raad heeft vastgesteld op 17 september 1990. Het bouwvlak, de toegelaten goothoogte en de toegelaten bouwhoogte ter plaatse zijn gelijk aan die van het vorige bestemmingsplan "Stadsvernieuwingsplan Herenstraat e.o.". Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belangen van verzoekster niet worden geschaad door het voorliggende bestemmingsplan.
2.2.3. De Voorzitter stelt voorop dat het enkele feit dat het bestemmingsplan een bouwmassa toelaat die niet of nauwelijks anders is dan hetgeen krachtens het vorige bestemmingsplan is toegelaten, niet betekent dat deze bouwmassa zonder meer toelaatbaar is indien de bouwmogelijkheden onder het vorige bestemmingsplan niet geheel zijn benut. Mede gelet op de leeftijd van het vorige bestemmingsplan, moet nader onderzoek naar de concrete feitelijke situatie ter plaatse uitwijzen of de beoogde bouwmassa ter plaatse uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Daarbij moet met name worden gelet op de gevolgen die het bestemmingsplan heeft voor de bezonning van de achterzijde van de woning van verzoekster die op het zuiden georiënteerd is. Weliswaar heeft de gemeenteraad ter zitting informatie verstrekt omtrent de bezonning van een van de percelen die aan de zuidzijde van het plandeel grenst, maar die informatie is niet toegesneden op de woning van verzoekster. Evenmin is gebleken dat aan deze informatie onderzoek ten grondslag ligt dat gebaseerd is op actuele en passende normen omtrent beperking van zonlicht in woningen door bebouwing.
2.2.4. Gelet op het voorgaande acht de Voorzitter niet buiten twijfel dat het bestreden besluit wat dit plandeel betreft in de bodemprocedure in stand zal blijven. Derhalve komt het verzoek om voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking.
2.3. Verzoeker sub 2 betoogt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel dat voorziet in woningbouw in de zogenoemde Kromme Hoek. Verzoeker stelt dat verweerder geen goede ruimtelijke belangenafweging heeft gemaakt, gelet op de afstand van 7,5 m tot een van de woningen aan de Herenstraat en de belemmering van de bezonning. In dit verband heeft hij gewezen op de onthouding van goedkeuring aan het vorige plan vanwege de afstand tot bestaande woningen en de goot- en nokhoogte.
2.3.1. Het bestreden plandeel heeft de bestemming "Woondoeleinden". Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder c, van de planvoorschriften mag de goothoogte en/of de bouwhoogte niet meer dan de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen. Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften mag de dakhelling niet anders worden uitgevoerd dan op de kaart in het bouwvlak aangegeven. Gelet op de plankaart is voor dit plandeel een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 9 m bepaald. Er is een dakhelling toegestaan van 30˚ tot maximaal 60˚.
2.3.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de omvang van de nieuwe bebouwing waarin het plandeel voorziet en de afstand tot de bestaande woningen zodanig zijn dat geen sprake is van een onaanvaardbare situatie wat betreft bezonning. Het bestemmingsplan waaraan bij KB van 30 december 1992, no. 92.012119, goedkeuring is onthouden voorzag in woningbouw met een grotere omvang en op kortere afstand van de bestaande woningen.
2.3.3. Deze procedure leent zich niet voor een precieze vergelijking tussen het bestreden plandeel en het plandeel waaraan de Kroon op 30 december 1992 goedkeuring heeft onthouden. De voorlopige indruk bestaat dat het bestreden plandeel een geringere bouwmassa mogelijk maakt dan het plandeel waaraan de Kroon goedkeuring heeft onthouden. De Voorzitter heeft echter ter zitting geen duidelijkheid kunnen verkrijgen over de invloed van de door het plandeel mogelijk gemaakte bebouwing op de bezonning van de omliggende woningen. Weliswaar heeft de gemeenteraad ter zitting een globale schets overgelegd van de schaduwwerking van de mogelijk gemaakte bebouwing op het appartementengebouw op de hoek van de Boterstraat en de Herenstraat, maar deze schets biedt onvoldoende inzicht omtrent de beperking van de bezonning van de appartementen die zich op korte afstand van het plandeel bevinden. Verder is niet gebleken dat aan dit plandeel onderzoek ten grondslag ligt dat gebaseerd is op actuele en passende normen omtrent beperking van zonlicht in woningen door bebouwing. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts nog gebleken dat geen bouwaanvraag met betrekking tot de invulling van dit plandeel is ingediend en evenmin op korte termijn is te verwachten.
2.3.4. Gelet op het voorgaande acht de Voorzitter niet geheel buiten twijfel dat het bestreden besluit wat dit plandeel betreft in de bodemprocedure in stand zal blijven. Mede in aanmerking genomen dat de belangen die gebaat zijn bij een onmiddellijke inwerkingtreding van het plandeel gering zijn, komt het verzoek om voorlopige voorziening derhalve voor inwilliging in aanmerking.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 26 oktober 2004, RE2004.36686, wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden III" ten zuiden van de woning van verzoekster sub 1 voor zover gelegen tussen de Vijzelstraat, de Burgtstraat en de Herenstraat, en wat betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover gelegen in de Kromme Hoek ten zuiden van de woning van verzoeker sub 2;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van in verband met de behandeling van de verzoeken gemaakte proceskosten van een bedrag van € 95,83 aan verzoekster sub 1 en van een bedrag van € 28,67 aan verzoeker sub 2; de bedragen dienen door de provincie Gelderland aan verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2 het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (ieder afzonderlijk) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005