200405955/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Sint Anthonis,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Sint Anthonis,
3. het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Imoethes Vastgoed B.V.", gevestigd te Druten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 september 2003, het bestemmingsplan "Sint Anthonis Centrum 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 juni 2004, nr. 956284, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 16 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2004, [appellante sub 2] bij brief van 19 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2004, het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis bij brief van 21 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2004, en Imoethes Vastgoed B.V. bij brief van 28 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 2 december 2004 (hierna: het deskundigenbericht).
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2005, waar [appellanten sub 1] in persoon, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, alsmede door [directeur], het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, vertegenwoordigd door P.J.A. van Laarhoven, ambtenaar van de gemeente, Imoethes Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J. Eliazer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Sint Anthonis, vertegenwoordigd door P.J.A. van Laarhoven, ambtenaar van de gemeente, en P.H.M. van der Burgt daar gehoord.
2.1. De door Imoethes Vastgoed B.V. aangevoerde beroepsgrond, gericht tegen het in artikel 4.1.1, aanhef en lid a, onder 3 van de planvoorschriften opgenomen maximaal toegestane netto verkoopvloeroppervlak, steunt niet op een binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. De door Imoethes Vastgoed B.V. aangevoerde beroepsgrond gericht tegen de peildatum voor het overgangsrecht, steunt niet op een bij verweerder ingebrachte bedenking.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze en in bij verweerder ingebrachte bedenkingen. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellante gestelde omstandigheid dat bij het indienen van haar zienswijze is verzocht om een nadere termijn voor het aanvullen van deze zienswijze. In de buiten de wettelijke termijn ingediende zienswijze wordt geen aanvulling gegeven op de eerder ingediende zienswijze, maar wordt een specifiek ander onderdeel van het plan bestreden. Bij de beantwoording van deze zienswijze heeft de gemeenteraad er terecht op gewezen dat toestaan dat buiten de wettelijke termijn zienswijzen worden ingediend het risico met zich brengt dat de in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening neergelegde beslistermijn van vier weken wordt overschreden, hetgeen ten koste gaat van de met de wet beoogde spoedige voortgang van de bestemmingsplanprocedure.
Het beroep van Imoethes Vastgoed B.V. is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Omschrijving van het plan
2.3. Het plan voorziet in een geactualiseerde juridisch-planologische regeling voor een deel van de bebouwde kom van Sint Anthonis en is in hoofdzaak conserverend van aard.
De beroepen van [appellanten sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis
2.4. Verweerder heeft bij zijn besluit naar aanleiding van ingebrachte bedenkingen goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor gronden aan de hoek Peelkant/Molenstraat. Hij heeft daartoe overwogen dat is gebleken dat de eigenaar van deze gronden ter plaatse een extra woning wil bouwen en dat zijn beleid is gericht op zuinig ruimtegebruik zonder afbreuk te doen aan de specifieke ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten ter plaatse. Verweerder geeft de gemeenteraad dan ook in overweging te bezien of er mogelijkheden zijn voor inbreiding ter plaatse, rekening houdend met de stedenbouwkundige kwaliteiten passend in de open structuur van het gebied en de belangen van omwonenden.
2.4.1. [appellanten sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis stellen dat verweerder ten onrechte in zoverre goedkeuring aan het plan heeft onthouden. Eerstgenoemde appellanten voeren daartoe aan dat de bouw van een woning op de gronden aan de hoek Peelkant/Molenstraat zal leiden tot verlies van uitzicht en lichtinval en tot een forse waardevermindering van hun woning. Beide appellanten stellen dat de bouw van een woning niet past in de stedenbouwkundige structuur van het gebied welke wordt gekarakteriseerd door ruimte en openheid. Het college wijst in dit verband op de stedenbouwkundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan waarin deze gronden zijn onderzocht in verband met mogelijke inbreidingslocaties.
2.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gemeenteraad in 1999 onderzoek heeft laten verrichten naar mogelijke inbreidingslocaties in de kern Sint Anthonis. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de gronden aan de hoek Peelkant/Molenstraat niet als inbreidingslocatie aangemerkt omdat tegen bebouwing van deze gronden bezwaren van stedenbouwkundige aard bestonden. Bij de voorbereiding van het plan is vastgesteld dat de situatie ter plaatse onveranderd is en dat tegen bebouwing op de genoemde gronden dezelfde stedenbouwkundige bezwaren bestaan. Daarbij wordt onder meer gewezen op de afnemende bebouwingsdichtheid vanuit het centrum en het open en groene karakter van het gebied dat door bebouwing aangetast zou worden. Gelet hierop heeft de gemeenteraad in het plan niet in een bouwmogelijkheid voor de gronden voorzien. De voor de gronden gekozen planregeling is derhalve gebaseerd op gemeentelijk onderzoek en daarop gebaseerde overwegingen van planologische aard. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit heeft onderkend. In zijn besluit omtrent goedkeuring van dit plandeel onderkent verweerder voorts onvoldoende dat hij rekening dient te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Slechts indien en voorzover tegen de door de gemeenteraad gekozen planregeling ernstige planologische bezwaren bestaan of indien deze regeling in strijd is met het recht, bestaat aanleiding om goedkeuring aan een plan(deel) te onthouden. In dit geval is daarvan evenwel niet gebleken. Door niettemin goedkeuring aan dit plandeel te onthouden heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden aan de hoek Peelkant/Molenstraat. Overigens blijkt uit de stukken en verhandelde ter zitting dat het gemeentebestuur na het nemen van het bestreden besluit opnieuw stedenbouwkundig onderzoek heeft laten verrichten en, gelet op de uitkomsten daarvan, vasthoudt aan zijn standpunt dat bebouwing van de omstreden gronden ongewenst is.
De Afdeling ziet in het vorenstaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht alsnog goedkeuring aan dit plandeel te verlenen. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten geen bespreking.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.5. [appellante sub 2] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3.1.1, aanhef en lid a, onder 2, sub a, van de planvoorschriften voorzover daarin het bruto bedrijfsvloeroppervlak voor haar supermarkt is beperkt tot 900 m². Zij voert aan dat deze beperking is gebaseerd op een verouderd distributie-planologisch onderzoek. Voorts gaat verweerder er volgens haar ten onrechte vanuit dat vergroting van de supermarkt ten koste gaat van het parkeeraanbod, nu een aantal functies naar de verdieping kan worden verplaatst.
2.5.1. De gemeenteraad heeft aan de in het plan opgenomen maximale omvang van het bruto bedrijfsvloeroppervlak ten grondslag gelegd dat deze een aanmerkelijke uitbreidingsmogelijkheid biedt ten opzichte van het oppervlak dat bestond ten tijde van het vaststellen van de detailhandelsnota. Verdere uitbreiding van de supermarkt gaat volgens hem ten koste van ruimte die nodig is voor parkeerplaatsen en zal volgens hem leiden tot een toeneming van de parkeerdruk en de hinder voor de omgeving.
2.5.2. Verweerder acht het bestreden planvoorschrift niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij sluit zich aan bij de overwegingen van de gemeenteraad en heeft daarnaast overwogen dat niet is gebleken dat appellante concrete plannen heeft voor uitbreiding. Voorts hebben zich volgens hem niet zodanige veranderingen voorgedaan in het verzorgingsgebied van de supermarkten in Sint Anthonis dat de detailhandelsnota niet aan het plan ten grondslag kon worden gelegd.
2.5.3. Ten aanzien van het betoog van appellante dat het distributie-planologisch onderzoek verouderd is en om die reden niet aan het plan ten grondslag mocht worden gelegd, overweegt de Afdeling als volgt.
De detailhandelsnota die het distributie-planologisch onderzoek bevat, is bij besluit van de gemeenteraad van 4 maart 1996 vastgesteld. In deze nota is onderzoek verricht naar het draagvlak voor detailhandel in dagelijkse artikelen, op basis van de in Sint Anthonis bestaande situatie in 1995 en gegevens uit de INFO MKB Kengetallen 1990 en het Detailhandel Jaarboek 1994-1995 uit 1993. Aan de hand van een analyse van deze gegevens is geconcludeerd dat in Sint Anthonis draagvlak is voor twee supermarkten elk met een maximaal bruto bedrijfsvloeroppervlak van 900 m². Bij de berekening van dit oppervlak zijn blijkens het deskundigenbericht twee variabelen bepalend, te weten de te verwachte bestedingen per onderneming en de zogenoemde kritische omzet per vierkante meter van de onderneming. Wat betreft de eerste variabele blijkt uit het bestreden besluit dat sinds 1995 het aantal inwoners in het verzorgingsgebied van de supermarkten in Sint Anthonis licht is gestegen en dat in de van dat gebied deel uitmakende kern Oploo een nieuwe supermarkt is gevestigd. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de te verwachten bestedingen per onderneming sinds het verrichte onderzoek aanmerkelijk zijn toegenomen. De tweede variabele betreft de omzet per vierkante meter die minimaal dient te worden behaald om de kosten per vierkante meter te dekken. Gesteld noch gebleken is dat de kritische omzet per vierkante meter sinds het verrichte onderzoek is gewijzigd. Appellante wijst in dit verband slechts op een landelijke trend van schaalvergroting en op een door haar in verband daarmee gewenste veranderde bedrijfsvoering die een grotere ruimtebehoefte met zich brengt. Zij heeft evenwel niet aangetoond dat de in het distributie-planologisch onderzoek op dit punt gehanteerde kengetallen verouderd zijn. Uit de door appellante in het geding gebrachte gegevens blijkt slechts dat de vloerproductiviteit van de door haar geëxploiteerde supermarkt vergeleken met het landelijke gemiddelde relatief hoog is. Deze gegevens, bezien in het licht van het distributie-planologisch onderzoek, rechtvaardigen evenwel niet de conclusie dat een uitbreiding van deze supermarkt noodzakelijk is.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich bij het nemen van zijn besluit niet op het distributie-planologisch onderzoek heeft kunnen baseren.
Ten aanzien van het betoog van appellante dat een eventuele uitbreiding niet ten koste behoeft te gaan van parkeerplaatsen aangezien bepaalde ondersteunende functies kunnen worden verplaatst naar de verdieping, overweegt de Afdeling als volgt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bezwaren van appellante gericht tegen het in de planvoorschriften opgenomen maximale bruto bedrijfsvloeroppervlak van 900 m², geen doel treffen. Dit brengt met zich dat een eventuele uitbreiding slechts mogelijk is binnen het gestelde maximale oppervlak. Uit de stukken blijkt evenwel dat dit maximale oppervlak reeds is bereikt, zodat uitbreiding is uitgesloten. Daarmee komt de basis aan dit bezwaar van appellante te ontvallen en behoeft dit geen verdere bespreking.
2.5.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.
Het beroep van Imoethes Vastgoed B.V.
2.6. Imoethes Vastgoed B.V. stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Detailhandel" voor de gronden aan de [locatie]. Zij voert daartoe aan dat aan het uitsluiten van een supermarkt ter plaatse een verouderd distributie-planologisch onderzoek ten grondslag ligt. Bovendien gaat verweerder er volgens haar ten onrechte vanuit dat er geen concrete plannen zijn om het pand weer als supermarkt in gebruik te nemen.
2.6.1. De gemeenteraad heeft overwogen dat de bestemming "Detailhandel" voldoende gebruiksmogelijkheden voor het pand biedt.
Het toekennen van de aanduiding 'grootwinkelbedrijf' acht hij in strijd met het gemeentelijke detailhandelsbeleid dat is gericht op concentratie.
Ter uitvoering van dit beleid is de voormalige vestiging van Edah aan de [locatie] verplaatst naar het concentratiegebied. Het opnieuw mogelijk maken van een supermarkt ter plaatse zou de doelstelling van deze verplaatsing ongedaan maken en in strijd zijn met de destijds met de ondernemers gemaakte afspraken, aldus de gemeenteraad. Vestiging van een supermarkt ter plaatse is volgens hem bovendien niet gewenst in verband met de verkeersveiligheid.
2.6.2. Verweerder acht het door appellante bestreden plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Hij stemt daarbij in met de door de gemeenteraad aan de bestreden planregeling ten grondslag gelegde overwegingen. Overigens wijst hij erop dat niet is gebleken van concrete plannen voor het vestigen van een supermarkt ter plaatse.
2.6.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het distributie-planologisch onderzoek niet ten grondslag ligt aan de door appellante bestreden planregeling, maar dat daarnaar slechts ten overvloede is verwezen. De overwegingen die primair ten grondslag liggen aan deze planregeling zijn hierboven onder 2.6.1. genoemd en worden door appellante in beroep als zodanig niet bestreden. De overweging van verweerder dat niet is gebleken van concrete plannen voor het vestigen van een supermarkt ter plaatse, is eveneens te kwalificeren als een overweging ten overvloede.
De tegen deze overwegingen gerichte bezwaren van appellante, wat daar verder ook van zij, laten de basis van de door appellante bestreden planregeling en de door verweerder daaraan verleende goedkeuring onverlet. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Gelet hierop heeft verweerder terecht goedkeuring aan dit plandeel verleend.
Het beroep van Imoethes Vastgoed B.V. is ongegrond.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellanten sub 1] te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellante sub 2] en Imoethes Vastgoed B.V. bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van Imoethes Vastgoed B.V. voorzover dat is gericht tegen het in artikel 4.1.1, aanhef en lid a, onder 3 van de planvoorschriften opgenomen maximaal toegestane netto verkoopvloeroppervlak en voorzover dat is gericht tegen de peildatum voor het overgangsrecht niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 juni 2004, nr. 956284, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden aan de hoek Peelkant/Molenstraat;
IV. verleent goedkeuring aan het onder III. genoemde plandeel;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en Imoethes Vastgoed B.V. ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van hun beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 38,18; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald;
VIII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellanten sub 1] en het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
- aan [appellanten sub 1] een bedrag van € 136,00;
- aan het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis een bedrag van € 273,00.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005