200406594/1.
Datum uitspraak: 23 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 11 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eibergen (thans: Berkelland) het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Eibergen-Centrum, Wijziging 2004-1 (Brink 14)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 juni 2004, nr. RE2004.44105, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 september 2004.
Bij brief van 21 december 2004 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen en ing. A.M.H. van Vugt, ambtenaren van de provincie, is verschenen. Voorts is daar namens het college van burgemeester en wethouders G.J. Hans, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Appellant is met kennisgeving niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij voert aan dat het plan zal leiden tot een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op zijn perceel.
2.3. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan en aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Hij wijst erop dat het gaat om een beperkte binnenstedelijke ontwikkeling.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Eibergen-Centrum" en voorziet in een uitbreiding aan de voorzijde van de winkel op het perceel Brink 14 en de bouw van twee appartementen boven deze winkel.
2.4.2. Het college van burgemeester en wethouders is van mening dat het plan past binnen de gemeentelijke doelstellingen om de centrumfunctie in het dorp Eibergen te versterken. Ook maakt het plan volgens hem mogelijk de woonfunctie in het centrum verder te versterken. Door het gelijk trekken van de voorgevel met de naastgelegen bebouwing ontstaat een evenwichtig stedenbouwkundig beeld aan de Brink, aldus het college.
2.4.3. Appellant heeft zijn bedrijf gevestigd aan [locatie], welke straat aan de achterzijde van de winkel aan de Brink 14 is gelegen. Het perceel van appellant loopt door tot aan de Brink. Tussen het perceel van appellant en het plangebied bevinden zich het Meisterspad en het winkelpand aan de Brink 16.
2.4.4. Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Eibergen-Centrum" is het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bevoegd het plan te wijzigen voor het afwijken van bestemmingsgrenzen mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan tien meter bedraagt.
Met het wijzigingsplan wordt de grens van het bestemmingsvlak "Centrumbebouwing" met ongeveer 3,5 meter overschreden.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Niet in geding is dat het plan voldoet aan de wijzigingsregels van het bestemmingsplan.
2.5.1. Uit de stukken volgt dat het om een beperkte ontwikkeling in het centrumgebied gaat. Deze maakt het mogelijk de voorgevelrooilijn van de panden Brink 14 en 16 gelijk te trekken en levert daarmee een bijdrage aan het verwezenlijken van een samenhangend stedenbouwkundig beeld op de Brink. Verweerder heeft aan deze omstandigheid en aan de belangen inzake de uitbreiding van de winkel en de bouw van de appartementen in redelijkheid een bepalend gewicht kunnen toekennen. Appellant heeft in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat hij door de planontwikkeling in zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden wordt geschaad.
2.5.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bechinka
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005