ECLI:NL:RVS:2005:AS6228
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- R.H.L. Dallinga
- Rechtspraak.nl
Afwijzing huursubsidie op basis van inschrijving gemeentelijke basisadministratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 6 juli 2004 een eerder besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) had vernietigd. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 27 september 2003, weigerde een bijdrage op grond van de Huursubsidiewet (Hsw) voor de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004. De rechtbank had geoordeeld dat het bezwaar van de appellant ongegrond was, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand.
De appellant stelde dat hij samen met zijn ex-echtgenote co-ouderschap uitoefent over hun drie minderjarige kinderen, die afwisselend bij hem en bij zijn ex-echtgenote verblijven. Hij betoogde dat de Minister ten onrechte vasthield aan de inschrijving van de kinderen in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de appellant. De rechtbank had volgens hem onvoldoende aandacht besteed aan deze omstandigheden, die volgens hem voldoende zwaarwegend waren om een beroep te doen op de hardheidsclausule van artikel 26 van de Hsw.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat, indien geen van de kinderen bij de appellant hoofdverblijf heeft, hij een eenpersoonshuishouden voert. Dit betekent dat hij, gelet op zijn inkomen in 2002, geen recht heeft op huursubsidie. Zelfs als de kinderen wel bij hem zouden wonen, zou hij niet voldoen aan de voorwaarden voor huursubsidie, omdat de kinderen niet op zijn adres stonden ingeschreven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.