ECLI:NL:RVS:2005:AS6224

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403231/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • H. Troostwijk
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunningen voor kinderopvangcentra door de gemeente Den Haag

In deze zaak gaat het om de intrekking van vergunningen voor de exploitatie van kinderopvangcentra door de gemeente Den Haag. Op 30 augustus 2001 heeft de gemeente de vergunningen van Stichting Vill'ABB voor de locaties aan de Stationsweg 170, Benoordenhoutseweg 44 en Leuvensestraat 96 ingetrokken. Stichting Vill'ABB heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de gemeente heeft de intrekking van de vergunning voor de Stationsweg 170 gehandhaafd en de intrekking voor de andere twee locaties ingetrokken, waarbij een last onder dwangsom werd opgelegd. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van Stichting Vill'ABB ongegrond op 10 juli 2002. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2003 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van Stichting Vill'ABB niet-ontvankelijk verklaard. De gemeente heeft vervolgens het bezwaar van Stichting Vill'ABB tegen het besluit van 15 januari 2002 ongegrond verklaard op 20 november 2003.

Stichting Vill'ABB heeft op 2 februari 2004 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op 16 maart 2004 dit beroep gegrond verklaard en de gemeente opgedragen om binnen zes weken alsnog te beslissen. De gemeente heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling heeft de zaak op 1 november 2004 behandeld. De gemeente betoogde dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was, maar de Afdeling oordeelde dat het verzoek van Stichting Vill'ABB zowel een beroepschrift als een verzoek om voorlopige voorziening omvatte.

De Afdeling oordeelde dat de gemeente niet tijdig had beslist op het bezwaarschrift van Stichting Vill'ABB en dat de overschrijding van de beslistermijn voor rekening van de gemeente komt. Het hoger beroep van de gemeente is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De gemeente moet alsnog een beslissing nemen op het bezwaarschrift van Stichting Vill'ABB van 17 september 2001.

Uitspraak

200403231/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2004 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang" h.o.d.n. Stichting Vill'ABB, gevestigd te Den Haag
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft appellant de aan Stichting Vill'ABB voor de exploitatie van kinderopvangcentra aan de Stationsweg 170, Benoordenhoutseweg 44 en Leuvensestraat 96 te Den Haag verleende vergunningen ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft Stichting Vill'ABB bij schrijven van 17 september 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft appellant de intrekking van de vergunning voor het centrum aan de Stationsweg 170 gehandhaafd en het besluit van 30 augustus 2001, voorzover dit betrekking heeft op de intrekking van de vergunningen voor de centra aan de Benoordenhoutseweg 44 en de Leuvensestraat 96, ingetrokken. Hiervoor in de plaats heeft appellant aan Stichting Vill'ABB ten aanzien van de laatstgenoemde centra een last onder dwangsom opgelegd.
Bij uitspraak van 10 juli 2002 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het daartegen door Stichting Vill'ABB ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2003 in zaak no.
200203860/1, heeft de Afdeling het daartegen door Stichting Vill'ABB ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 10 juli 2002 vernietigd en het bij de rechtbank door Stichting Vill'ABB ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Afdeling het beroepschrift onder toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan appellant ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij besluit van 20 november 2003 heeft appellant, gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling, het door Stichting Vill'ABB tegen het besluit van 15 januari 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 2 februari 2004 heeft Stichting Vill'ABB beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar tegen het besluit van 30 augustus 2001 ingediende bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 16 maart 2004, verzonden op 17 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) voornoemd beroep van Stichting Vill'ABB, met reg. no. 04/621, gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing vernietigd en appellant opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog te beslissen op dit bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 augustus 2004 heeft mr. M. Spaa, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Vill'ABB, kantoorhoudende te Den Haag, van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.S. Kamminga, advocaat te Den Haag, en mr. M. Spaa, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Vill'ABB, [bestuurder] van Stichting Vill’ABB, en [gemachtigde], zijn verschenen. Voor appellant is tevens verschenen mr. J. Schmal, ambtenaar bij de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.        In geschil is het oordeel van de voorzieningenrechter dat nog immer geen beslissing op het bezwaarschrift van Stichting Vill'ABB van 17 september 2001, gericht tegen het besluit van 30 augustus 2001 is genomen.
2.2.        Appellant betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was uitspraak te doen in de hoofdzaak met registratienummer 04/621, omdat Stichting Vill'ABB het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening had gekoppeld aan een andere bij de rechtbank aanhangige procedure tussen appellant en Stichting Vill'ABB met registratienummer 03/4750. De enkele omstandigheid dat in het briefhoofd van het schrijven van 2 februari 2004 van Stichting Vill'ABB het registratienummer 03/4750 wordt genoemd, laat onverlet dat dat schrijven zowel een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift van 17 september 2001, dat bij de rechtbank registratienummer 04/621 heeft gekregen, als een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van die beslissing omvat.
Voorts heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat hoewel het verzoekschrift van Stichting Vill'ABB is ingediend op briefpapier van de Stichting Stedenbouw en Stadsherstel, in het verzoek zelve uitdrukkelijk is gesteld dat dit is ingediend door Stichting Vill'ABB. Het betoog van appellant dat hiertegen is gericht slaagt daarom niet.
Ook het betoog van appellant dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het op 2 februari 2004 ingediende beroep van Stichting Vill'ABB op grond van artikel 6:12, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet-ontvankelijk is, omdat het onredelijk laat is ingediend, slaagt niet. Naar het oordeel van de Afdeling bood eerst de beslissing op bezwaar van 20 november 2003 aanleiding te veronderstellen dat niet meer zou worden beslist op het bezwaarschrift van 17 september 2001. Dit leidt ertoe dat het op 2 februari 2004 ingediende beroepschrift niet onredelijk laat is ingediend.
Aan Stichting Vill'ABB kan processueel belang bij een beslissing op het door Stichting Vill'ABB gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001 niet worden ontzegd, nu zij heeft aangegeven en tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij door dat besluit schade heeft geleden.
2.3.        De voorzieningenrechter heeft eveneens terecht en op goede gronden geoordeeld dat nog immer geen beslissing op het bezwaarschrift van Stichting Vill'ABB van 17 september 2001, gericht tegen het primaire besluit van 30 augustus 2001, is genomen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het besluit van 15 januari 2002, mede gelet op hetgeen de Afdeling ten aanzien van dat besluit heeft overwogen in haar uitspraak van 23 april 2003, niet kan worden aangemerkt als een wijziging van het besluit van 30 augustus 2001. Tevens constateert de voorzieningenrechter terecht dat appellant, anders dan hij betoogt, bij de beslissing op bezwaar van 20 november 2003 niet de bezwaren tegen het besluit van 30 augustus 2001 heeft behandeld, maar enkel de bezwaren tegen het besluit van 15 januari 2002. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat – zelfs indien ervan uitgegaan wordt dat appellant eerst na de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2003 kon weten dat hij nog niet op het bezwaarschrift van Vill'ABB van 17 september 2001 had beslist – de beslistermijn van 10 weken op grond van artikel 7:10 van de Awb is verstreken. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de overschrijding van deze beslistermijn voor rekening en risico van appellant dient te komen. In tegenstelling tot hetgeen appellant betoogt leidt dit niet tot een dubbele procedure over hetzelfde besluit. Inhoudelijk gezien vertonen beide besluiten wel overeenkomsten, maar zoals de Afdeling reeds in haar uitspraak van 23 april 2003 heeft overwogen worden beide besluiten gedragen door verschillende inspecties waarbij overtredingen van verschillende voorschriften zijn geconstateerd.
2.4.        Gelet hierop is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat appellant alsnog een beslissing op het bezwaarschrift van Stichting Vill'ABB van 17 september 2001 dient te nemen.
2.5.        Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Matulewicz
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005
45-426.