200500119/2
Datum uitspraak: 11 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Texel,
verweerder.
Bij besluit van 30 november 2004, kenmerk Wm 186, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoeker sub 1 een vergunning verleend voor het veranderen van de inrichting, een bloembollenbedrijf, aan [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 13 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 8 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2005, en verzoeker sub 2 bij brief van 31 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2005, beroep ingesteld.
Bij meergenoemde brief van 8 januari 2005 heeft verzoeker sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 27 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2005, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken behandeld op de zitting van 1 februari 2005, waar verzoeker sub 1 in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [appellant A], [appellant B] en [appellant C], appellanten in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 27 februari 2001 heeft verweerder aan verzoeker sub 1 een revisievergunning verleend voor de inrichting. Het besluit van 30 november 2004 betreft een verandering, bestaande uit onder meer vergroting van het inrichtingsgebied, realisering van een nieuwe inrit en opslag van fusten, gaasbakken en kisten.
2.3. Verzoeker sub 1 verzoekt om hogere geluidsnormen. Hij stelt dat de omgeving van de inrichting in de zomer niet als een rustige woonwijk kan worden getypeerd, omdat het dan vanwege toerisme, verkeersbewegingen en overige activiteiten drukker is dan in de andere seizoenen.
2.3.1. Verweerder heeft het gebied waarin de inrichting is gelegen getypeerd als "rustige woonwijk", als bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Hij heeft ter zitting gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat er geen significant verschil is in omgevingsgeluid tussen de verschillende seizoenen.
2.3.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Voorzitter het niet onaannemelijk dat die gebiedstypering in alle seizoenen van toepassing is op dat gebied. De Voorzitter ziet dan ook geen aanleiding terzake een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Verzoeker sub 1 vraagt schorsing van vergunningvoorschrift 2.1, omdat zijn bedrijfsvoering is gebaat bij opslag rondom zijn schuren, ook waar dat binnen het gebied valt dat door de in voorschrift 2.1 bedoelde 40 meter grens wordt omsloten.
Verzoeker sub 2 is van mening dat rondom de schuren opslag van fusten, kisten en bakken mag plaatsvinden, maar niet op het open terrein van de inrichting. Hij voert hierbij aan dat de nieuwe inrit via de Rommelpot zal leiden tot opslag op dit open terrein, hetgeen zijns inziens onaanvaardbare visuele hinder oplevert.
2.4.1. Verweerder heeft met het oog op het beperken van visuele hinder voor omwonenden voorschrift 2.1 aan de vergunning verbonden, waarin is bepaald dat ten aanzien van de uitbreiding van het buitenterrein geen opslag mag plaatsvinden binnen 40 meter vanaf de erfgrens van de woningen die zijn gelegen aan het Klif 29, 31, 42, 45 en 45a.
2.4.2. Het is de Voorzitter op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat door voorschrift 2.1 een voor verzoeker sub 1 onwerkbare situatie is ontstaan. In afwachting van de behandeling van het beroep ziet de Voorzitter daarom geen reden om ten gunste van verzoeker sub 1 ook opslag op het buitenterrein toe te staan binnen het door de meergenoemde 40 meter grens omsloten gebied. De Voorzitter ziet uit milieuoogpunt geen grond voor een algeheel verbod op opslag op het buitenterrein, zoals verzoeker sub 2 heeft gevraagd. In zoverre bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Verzoeker sub 1 stelt dat voorschrift 2.2, waarin is bepaald dat fusten, kisten en bakken niet hoger dan twee hoog mogen worden gestapeld, onbegrijpelijk en onwerkbaar is. Hij verzoekt om dit voorschrift te schorsen.
2.5.1. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat in voorschrift 2.2 is bedoeld dat niet hoger dan 2 "meter" mag worden gestapeld.
2.5.2. De Voorzitter stelt vast dat de in voorschrift 2.2 gebezigde term "niet hoger dan twee hoog" niet is gedefinieerd. Dit voorschrift verdraagt zich in zoverre niet met het rechtszekerheidsbeginsel. Terzake bestaat er dan ook aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek van verzoeker sub 2 af te wijzen en met betrekking tot het verzoek van verzoeker sub 1 de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoeker sub 1 te worden veroordeeld. Voor een veroordeling in de proceskosten van verzoeker sub 2 bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek van verzoeker sub 2 af;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Texel van 30 november 2004, Wm 186, voorzover het voorschrift 2.2 betreft;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel in de door verzoeker sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 129,11; het bedrag dient door de gemeente Texel te worden betaald aan verzoeker sub 1;
IV. gelast dat de gemeente Texel aan verzoeker sub 1 het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2005