200405629/1.
Datum uitspraak: 16 februari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 29 april 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op de garage en het inpandig verbouwen van de woning, plaatselijk bekend [locatie], gemeente Amersfoort, kadastrale aanduiding […], sectie […], nr. […].
Bij besluit van 29 januari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2004, verzonden op 2 juni 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 september 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 23 augustus 2004 heeft de Stichting Hoogthuizen, vergunninghoudster, een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2005, waar appellante en het college, vertegenwoordigd door mr. D.D. de Vries, ambtenaar van de gemeente Amersfoort, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een opbouw in de vorm van een schuine kap op een reeds tegen de zijgevel van de woning aangebouwde garage. De opbouw is uitsluitend vanuit de woning toegankelijk en staat ten dienste van de woonfunctie van het hoofdgebouw.
2.2. Ingevolge artikel 3 van het uitbreidingsplan in onderdelen "Dorrestein" is het perceel [locatie], voorzover hier van belang, bestemd voor "Eengezinshuizen E".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het uitbreidingsplan mogen, voorzover hier van belang, de ééngezinshuizen in de bebouwingscategorie E, bedoeld in artikel 3 slechts worden gebouwd in blokken van twee of drie aaneen.
Ingevolgde artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het uitbreidingsplan, moet de afstand van de zijgevel van een blok of woning in de bebouwingscategorie E tot de naastgelegen zijerfscheiding ten minste vier meter bedragen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid van het uitbreidingsplan, zoals dat luidt na de inwerkingtreding van het Facetbestemmingsplan Gebruiksbepalingen, Aan- en bijgebouwenregeling, mogen bij bestaande en/of nog te bouwen eengezinshuizen achter de achtergevel van het betreffende hoofdgebouw, alsmede naast de zijgevel, tot aan een lijn, gelegen op twee meter achter de doorgetrokken voorgevel schuurtjes, bergingen, autoboxen, en andere bijgebouwen worden gebouwd, alsmede voor bewoning en aanverwant gebruik bestemde aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen, zoals serres, (werk)kamers of (bij)keukens.
Ingevolge artikel 14, zesde lid, van het uitbreidingsplan, mogen de aan- en bijgebouwen plat worden afgedekt of met een dakhelling overeenkomstig die van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 2 van de begripsbepalingen van het uitbreidingsplan is een aan- en/of bijgebouw een bouwwerk op een bouwperceel dat door zijn bestemming, karakter, constructie en/of afmetingen als ondergeschikt aan het hoofdgebouw moet worden aangemerkt.
2.3. Appellante betoogt met recht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan betrekking heeft op de uitbreiding van een bijgebouw. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een ruimte die functioneel zo nauw verbonden is met het hoofdgebouw, dat deze niet functioneel ondergeschikt is aan de woning, maar daarvan deel uitmaakt. Ook in bouwkundig opzicht kan die ruimte niet los gezien worden van het hoofdgebouw, reeds omdat deze alleen vanuit het hoofdgebouw kan worden betreden. Het bouwplan ziet daarom niet op een uitbreiding van de garage en derhalve van een bijgebouw, maar van de woning.
Als gevolg van de voorziene uitbreiding van de woning in deze vorm zou het karakter van de bestaande garage veranderen. De garage op de begane grond vormt immers bouwkundig één geheel met de bovenverdieping. De garage moet derhalve als inpandig worden aangemerkt en verliest daarmee het karakter van bijgebouw. De bestaande zijgevel wordt daarmee de zijgevel van de woning, doch voldoet niet aan het vereiste dat de afstand van een zijgevel van een woning tot de naastgelegen zijerfscheiding ten minste 4 meter dient te bedragen. Derhalve is het bouwplan in strijd met artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het uitbreidingsplan "Dorrestein".
2.4. Appellante betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college het uitgebrachte welstandsadvies niet zonder nadere motivering aan de beslissing op bezwaar ten grondslag mochten leggen. Dit betoog treft doel. Vast staat dat appellante in de bezwaarschriftenprocedure gemotiveerd heeft bestreden dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. Nu het advies van de welstandscommissie een zogeheten stempeladvies betreft, had het college dit niet zonder nadere motivering aan de beslissing op bezwaar ten grondslag mogen leggen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Tevens heeft appellante betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat in het bouwplan een toegangsdeur is voorzien die gelet op de dakhelling niet ver genoeg geopend kan worden. Het bouwplan voldoet volgens appellante derhalve in zoverre niet aan artikel 4.11, eerste lid, onder b, van het Bouwbesluit, krachtens welke bepaling een toegang tot een verblijfsruimte een vrije doorgang moet hebben met een breedte van ten minste 0,85 m.
2.6. Dit betoog slaagt. Het college heeft in aanmerking genomen dat de ruimte op de bouwtekening niet als verblijfsruimte is benoemd. Dit kan op zich zelf echter niet tot de conclusie leiden dat voornoemde bepaling van het Bouwbesluit in dit geval niet van toepassing is. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbij gegaan.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 28 januari 2004 vernietigen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 29 april 2004, SBR 04/681 VV en 04/1010;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 29 januari 2004, kenmerk DAZ/ED/JZ/PK/1270395-2;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 709,10, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te reken aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Amersfoort te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de gemeente Amersfoort aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 341,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Tulmans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005